Sommige
historische verhalen zijn zo meeslepend dat geen enkele wetenschappelijke
weerlegging ze schijnt te ondermijnen. Een daarvan is het vertrouwde verhaal
dat in de beginjaren van Freuds carrière als psychotherapeut, de meeste van
zijn vrouwelijke patiënten hem vertelden dat ze seksueel misbruikt werden in
hun kindertijd, over het algemeen door hun vader. Op 7 mei 2006 wijdde de
Nationale Radio van Nieuw Zeeland een programma aan Freud waarin dit verhaal
als een historisch feit werd beschouwd. Het grootste deel van het programma was
gewijd aan twee interviews, een met Jeffrey Masson, het ander met Eric Kandel,
een professor van fysiologie en cellulaire biofysica aan de Columbia
Universiteit. Zoals men kon verwachten, werd Masson ondervraagd over de
gebeurtenissen die zijn naam vertrouwd maakten bij een breed publiek, en hij
bracht zijn thesis naar voor dat Freud verkeerd was door afstand te doen van
die eerste klinische beweringen. Nochtans was aangetoond was dat de
fundamentele elementen ervan onjuist waren. Laten we er enkele van bekijken. [2]
Vooreerst dient
opgemerkt te worden dat Masson nooit nauwkeurig de zogenaamde
"verleidingstheorie" omschrijft die Freud beweerde klinisch
gevalideerd te hebben in 1896, en dat is op zichzelf voldoende om sommige van
zijn beweringen te doorprikken: Een essentiële eerste vereiste voor
hysterische en obsessionele symptomen in de volwassenheid is een onbewuste
herinnering van seksueel misbruik in de kindertijd. De lezers van
Masson's verklaringen hebben wellicht geen idee dat Freuds klinische
'bevindingen', gerapporteerd in 1896, waren dat hij herinneringen van seksueel
misbruik ontdekt had bij ieder van zijn actuele patiënten, en dat het misbruik
in de kindertijd was, meestal onder de leeftijd van vier jaar. Wellicht weten
ze ook niet dat het essentieel was dat de herinneringen verdrongen waren, dwz.
dat ze onbewust waren, en ontoegankelijk voor het betrokken individu. Deze punten ondergraven op zich reeds het idee dat
Freud de verklaringen van het seksueel kindermisbruik van zijn vrouwelijke
patiënten zou vernomen hebben in die tijd. Daarenboven, strijdig met de
implicatie dat Masson gaat schimpen op de brutale vaders die hun dochters
misbruikten, waren een derde van de patiënten, waarover Freud rapporteerde in
zijn geschriften van 1896, mannen, en vaders werden niet vermeld onder de grote
verscheidenheid van categorieën van vermeende misbruikers.
Gegeven dat
Masson duidelijk de geschriften van 1896 heeft gelezen, is het wel pertinent
zich af te vragen waarom hij nooit de zes obsessionele patiënten aanhaalt die
erin vermeld worden. Misschien is het omdat hun verhaal ook veel over Freuds
klinische methodologie zou weggeven, en zijn (en Massons) verklaringen
ondermijnen over wat hij bij de rest van zijn patiënten had ontdekt. Volgens
Freud had hij, in het geval van zijn zes (mannelijke) obsessionelen niet alleen
onbewuste herinneringen van "passief" seksueel misbruik in de
kindertijd ontdekt, maar ook een "actieve" ervaring van seksueel
misbruik rond de leeftijd van acht jaar gepleegd op een jonger meisje,
gewoonlijk zijn zuster. Dit is wel bijzonder vreemd omdat hij, slechts een jaar
voor hij het eerste artikel over de verleidingstheorie schreef, een artikel
publiceerde waarin hij rapporteerde over een elftal gevallen van obsessionele
neurose die hij had onderworpen aan "psychologische analyse". In geen
enkele daarvan rapporteerde hij seksueel misbruik aan de basis van de
symptomen van de patiënten. Wat kwam er dan tussenbeide tussen deze rapporten
en de opmerkelijke klinische bevindingen die hij in 1896 moest aankondigen?
Het antwoord is
dat hij in oktober 1895 aan zijn vriend en collega Wilhelm Fliess rapporteerde
dat hij tot een theoretische verklaring van psychoneurose was gekomen: De
"hysterie is het gevolg van een preseksuele seksuele schok.
Obsessionele neurose is het gevolg van een preseksueel seksueel genot,
dat later in [zelf-] verwijten wordt omgezet.
Nu, als de
obsessionele patiënten verdrongen herinneringen hadden van een ervaring van
actief seksueel misbruik dat seksueel genot opleverde, moest Freud uitleggen
waarom jongentjes (rond de leeftijd van acht jaar) dergelijke daad wilden
plegen op hun kleuterzusjes. Het antwoord waar hij op kwam was dat het
jongentje zelf seksueel misbruik moest ervaren hebben in de kleutertijd, en dat
hij op het kleutermeisje "precies dezelfde activiteiten herhaalde die de
volwassene op hem pleegde". Binnen hooguit vier maanden na het melden van
zijn theorie aan Fliess schreef hij artikels waarin hij verklaarde verdrongen
herinneringen te hebben ontdekt van precies deze twee soorten ervaringen voor
al zijn gevallen van obsessionele neurose.
Dit lijkt een
opmerkelijke realisatie te zijn in dergelijke korte tijd en derhalve is het
meer dan van voorbijgaand belang om te onderzoeken hoe Freud deze prestatie kon
verwezenlijken. Hij geeft een duidelijke aanwijzing in het enige voorbeeld van
een specifiek geval waarvoor hij wat gedetailleerde informatie van zijn
analytische methodologie presenteert in de drie documenten van 1896. Hij
verstrekt een "psychische analyse" van de bedtijd obsessieve rituelen
die een patiënt als jongen had ontwikkeld, wat obsessief opruimen van zijn
kamer omvatte, het bed tegen de muur geduwd, de stoelen eveneens zo geplaatst,
hoofdkussens op een bepaalde manier geschikt, en de patiënt die een bepaald
aantal keren met zijn benen trapt alvorens op zijn zijde in het bed te liggen.
Freud vertelt ons dat de betekenis van het ceremonieel "punt voor punt
door de psycho-analyse bewezen was". Jaren vroeger, volgens Freud, had een
dienstmeisje de kans te baat genomen, terwijl ze de kleine jongen in bed
stopte, om neer te liggen op hem en hem seksueel te misbruiken. Dit zou kunnen
worden gezien door elk van de elementen in het ritueel te analyseren: het
plaatsen van het bed en de stoelen zodanig dat "niemand anders bij het bed
zou kunnen komen; de hoofdkussens werden geschikt op een bepaalde manier zodat
zij verschillend geschikt zouden zijn van hoe ze waren op die avond; de bewegingen
van de benen moesten de persoon weg schoppen die op hem lag; het slapen op zijn
zijde was omdat hij in de [misbruik] scène op zijn rug had gelegen", enz.
In zijn
inleidende woorden van het artikel van 1896, "Etiologie van Hysterie"
verklaart Freud dat hij een methode heeft gevonden om bij de etiologie van
psychoneurosen te komen die analoog is aan dat van een "gerechtsarts die
achter de oorzaak van een verwonding kan komen, zelfs als hij het zonder enige
informatie van de verwonde persoon moet doen." Aldus probeert hij "om
de symptomen van hysterie ertoe te nopen dat ze zelf als getuigen van de
geschiedenis van de oorsprong van de ziekte gehoord worden", vertrekkend
van het principe dat de symptomen van de patiënt "in zijn psychisch leven
gereproduceerd worden onder de vorm van mnemische symbolen". Met andere
woorden, gelooft Freud dat er aan de oorsprong een traumatische gebeurtenis
is, waarvan de herinnering verdrongen is, maar die zich vroeg of laat in
neurotische symptomen uitdrukt. En de herinnering moet onbewust zijn:
"Alleen zo lang als ze en in zover als ze [de herinneringen aan de
infantiele seksuele ervaringen] onbewust zijn, zijn zij bekwaam om hysterische
symptomen tot stand te brengen en te handhaven."
Een deel van Freuds taak is bijgevolg om de
symptomen van de patiënt als symbolische representaties van het oorspronkelijk
gebeuren te behandelen, af te leiden wat die gebeurtenis moet geweest zijn, en
te pogen om de patiënt te bewegen de ervaring waarvan de herinnering onderdrukt
is te "reproduceren". Aldus beweert hij dat de verlamming van de benen van een mannelijke
patiënt veroorzaakt werd doordat hij als klein kind gedwongen werd "de
genitaliën van een volwassen vrouw met zijn voet te stimuleren". Freud
doet zelfs geen poging om uit te leggen hoe hij kon weten dat dergelijke
gebeurtenis, zelfs in de veronderstelling dat ze zich voordeed, de oorzaak was
van de verlamming van de benen twee decennia of meer later.
Maar om tot de
obsessionele patiënten terug te keren.
Freud was
overtuigd dat hij met zijn verleidingstheorie aangekomen was bij wat hij een
"bron van de Nijl" verklaring voor de psychoneurosen noemde. Met een
absoluut vertrouwen in zijn analytische interpretatietechniek, met inbegrip van
de symbolische interpretatie van symptomen, neemt hij de obsessionele bedtijd
rituelen, hierboven geschetst, en construeert er een scène van seksueel
kindermisbruik uit. Dit is de essentie van wat hij omschrijft als analytisch
"zijn oorsprong vindend" in de onbewuste herinneringen aan de
oorsprong van de symptomen, en zijn vertrouwen in zijn procedures komt tot
uiting in zijn uitspraak dat "de betekenis van het ceremonieel gemakkelijk
te raden was". Gezien een dergelijke klinische methodologie kan men
beginnen te begrijpen hoe het kwam dat hij, hoewel hij voorafgaand aan oktober
1895 niet één keer melding had gemaakt dat hij seksueel kindermisbruik had
aangetroffen, zowat vier maanden later verklaarde onbewuste herinneringen van
dergelijk misbruik ontdekt te hebben bij ieder van zijn actuele patiënten.
Nu, hoewel Freud
tweemaal te kennen gaf dat hij zijn collega's zou voorzien van de details van
zijn analyses van de gevallen waarover hij in 1896 rapporteerde, deed hij dit
nooit. Met andere woorden, het klinische bewijs voor Freuds opmerkelijke
verklaringen in zijn geschriften van 1896 is nooit geleverd voor inzage.
Ondanks deze buitengewone stand van zaken, waren zijn latere rapporten van de
episode zo onweerstaanbaar dat zij voor een groot deel van de twintigste eeuw
als historisch feit werden genomen en door iedereen zonder onderscheid opnieuw
werden gebruikt. Zelfs nu, zoals in het radioprogramma van Nieuw Zeeland te
horen was, gelooft Professor Eric Kandel van de Universiteit van Colombia
impliciet in het verhaal - maar later meer daarover.
Overigens, toen
Freud zijn "bron van de Nijl" klinische verklaringen kwam uitleggen
(en goedpraten) in termen van vermeende onbewuste fantasieën (geproduceerd
voor het "afweren" van herinneringen aan infantiele masturbatie in
zijn eerste verklaringen, en van oedipale impulsen in de latere verklaringen),
vermeldde hij nooit de opmerkelijke 'bevindingen' voor zijn obsessionele patiënten.
En dit is nauwelijks verrassend. Zelfs voor Freud, met zijn buitengewone
fantasierijke bekwaamheden, zou het moeilijk geweest zijn om die in termen van
zijn onbewuste fantasietheorie te verklaren. Het is beter om er niets over te
zeggen, en te hopen dat niemand het opmerkt. En, verbazingwekkend, niemand deed
het!
Nu betreffende
randkwesties. Masson suggereert in sterke mate dat Freud de verleidingstheorie
("bewust of onderbewust") verliet wegens de verbolgen reacties van
zijn collega's op zijn klinische verklaringen van 1896. Maar zijn verhaal van
Freuds uitsluiting door zijn collega's is even onjuist als zijn centrale
thesis. Dit wordt aangetoond (naast andere evidentie) door het feit dat Freud,
kort nadat hij zijn notoir geachte lezing "Etiologie van de Hysterie"
gaf in 1896 benoemd werd als Buitengewoon Hoogleraar aan de Universiteit van
Wenen. Deze benoeming werd unaniem toegekend door een commissie van zes senior
professoren nadat hij vroeger door de professoren Northnagel en Kraft-Ebing was
voorgesteld. Op een latere vergadering van de Medische Faculteit van de
Universiteit werd de benoeming goedgekeurd met een tweederde meerderheid, met
Freud die meer stemmen kreeg dan iedereen behalve één van de tien erkende
kandidaten. Voorts tussen de jaren 1898 en 1905 publiceerde de eminente
psychiater Theodore Ziehen vier van Freuds artikels in het invloedrijke
tijdschrift dat hij uitgaf, en de even eminente Leopold Löwenfeld handhaafde
een vriendschappelijke correspondentie met Freud tijdens deze periode, en was
behulpzaam bij de publicatie van een kortere versie van Freuds vermaard werk
over dromen in 1901. (Een uitvoerige weerlegging van Massons
"ostracisme"-verhaal is te vinden in mijn artikel History of
Psychology van 2002, opgenomen in de bibliografische referenties onderaan.)
Massons bewering
dat Freud de verleidingstheorie verliet om zijn collega's te sussen (die niet
echt verbolgen waren, slechts - met goede reden - in hoge mate sceptisch over
zijn beweringen), wordt weerlegd door het feit dat hij de theorie had opgegeven
verscheidene jaren vooraleer hij dit voor het eerst publiekelijk bekend maakte
in een artikel gepubliceerd in 1906. Hier is wat Freud schreef aan Fliess in
januari 1899: "Op de vraag 'wat in vroegste kinderjaren gebeurde?' is het
antwoord, `Niets, maar de kiem van een seksuele impuls bestond'." Met
andere woorden, hij zegt dat hij definitief heeft besloten dat er geen daadwerkelijke
seksuele kindermisbruikervaringen waren, en dat zijn analytische 'bevindingen'
door het voorkomen van manifestaties van infantiele seksualiteit kunnen worden
verklaard. Een paar weken later zinspeelde hij op twee gevallen waarvoor hij
had besloten dat er geen seksueel kindermisbruik was. Masson schrijft zelf in
zijn redactionele nota's bij de brief in kwestie dat op dat ogenblik Freuds
overtuiging was "dat hij ontdekt had dat de sleutel voor de neurose niet
in echte gebeurtenissen lag (zoals verleidingen) maar in fantasieën
(bijvoorbeeld van verleiding door de vader)" – ofschoon Freud voor de twee
patiënten vermeld in zijn brief niet zegt dat ze fantasieën hadden over seksueel
misbruik. [3] Daarna heeft Freud in zijn brieven aan Fliess,
noch in zijn publicaties in die periode geen enkele vermelding meer gemaakt van
vroegkinderlijk seksueel misbruik - hij had de theorie volledig verlaten.
Maar als hij de
theorie had opgegeven om te trachten in de gunst te komen bij zijn collega's,
zoals Masson suggereert, waarom zou hij in 's hemelsnaam zes jaar wachten om
het hen te zeggen?
Hoe ontwijkt
Masson deze penibele feiten? Wat hij doet is het uitrekken van de periode van
het opgeven van de theorie, gemakshalve een "kritieke periode" voor
zijn afstandname uitvindend tussen 1900 en 1903 (in The Assault on Truth),
of tussen 1897 en 1903 (op het radioprogramma van Nieuw Zeeland). Dit sluit het
hiaat niet helemaal, maar wie let er op een discrepantie van een paar jaar?
Maar de waarheid is dat Masson geen flinter van bewijsmateriaal verstrekt om
aan te tonen dat Freud de theorie na1899 nog aanhield, en dat hij poogt om
geloofwaardigheid voor zijn voorgesteld motief waarom Freud zijn theorie opgaf
te handhaven door wat effectief goochelarij is. Dat Freud een zestal jaar
publieke stilte handhaafde (buiten het vertellen aan Fliess) na het definitief
verlaten van de verleidingstheorie torpedeert Massons verklaring voor Freuds
afstandname. [4]
Wat Eric Kandel
betreft, de andere geïnterviewde op het Nieuw Zeeland's radioprogramma. Hij is
beledigd in Freuds naam dat Masson zou suggereren dat Freud de moed niet had om
zijn verleidingstheorie te blijven handhaven. (Het moet gezegd dat op dit punt
noch Kandel noch Masson enig teken geven dat zij begrijpen wat de theorie
eigenlijk was - hun woorden impliceren slechts dat het er op één of andere
manier over ging dat veel van Freuds vrouwelijke patiënten hem vermoedelijk vertelden
dat zij in de kinderjaren seksueel misbruikt werden door hun vader.) Kandel aanvaardt
dat "sommige van die vrouwen wel degelijk seksueel misbruikt kunnen
zijn", maar wil het vooral hebben over de psychoanalytische kant van de
zaak. Hij denkt dat Freud juist was wanneer hij er uiteindelijk toe kwam te
erkennen dat veel van de (vermeende) verhalen die de patiënten hem vertelden
niet waar waren, en hij kon begrip opbrengen dat Freud misleid werd: "Deze
vrouwen hadden zichzelf overtuigd dat het zo was"; "Als u in mijn
bureau komt en u zegt u seksueel misbruikt werd, dan is u geloven het eerste
wat ik doe." Hij verschoont het feit dat Freud eerst hun verhalen geloofd
had, op grond van zijn therapeutische onervarenheid (hoewel hij toen veertig
jaar oud was en een tiental jaar zelfstandige praktijk had).
Vanuit zijn
zojuist geciteerde verklaringen is het duidelijk dat Kandel niets snapt van wat
met Freud tijdens deze periode gebeurde. Hij herhaalt eenvoudig ' feiten' die
hij opving in het begin van zijn carrière toen hij een levendige belangstelling
voor psychoanalyse ontwikkelde, en die hij, samen met alle psychoanalytici op
dat ogenblik, lichtgelovig accepteerde ondanks de flagrante anomalieën in
Freuds verscheidene inconsistente verklaringen over de gebeurtenissen in
kwestie. Wanneer Kandel in New Introductory Lectures on Psychoanalysis (1933)
Freuds verklaring las dat "tijdens de periode waarin de belangrijkste
interesse gericht was op het ontdekken van kindertrauma's, bijna al mijn
vrouwelijke patiënten me vertelden dat zij door hun vader verleid waren",
vroeg hij zich dan niet af waarom het slechts tijdens de korte periode toen
Freud actief naar infantiele seksuele trauma's zocht dat bijna al zijn
vrouwelijke patiënten (naar verluidt) hem vertelden dat zij onderworpen waren
aan vaderlijk seksueel misbruik? Had hij dit gedaan, dan had hij kunnen
beginnen om de verschillende retrospectieve rapporten die Freud publiceerde (in
1906, 1914, 1925, en 1933) te vergelijken, en, vooral, ze te toetsen aan de
oorspronkelijke documenten van 1896. Daar zou hij geconstateerd hebben dat de
patiënten van Freud hem verre van "verteld hebben" over seksuele
misbruikervaringen. Hij rapporteerde dat "zij niet de minste herinnering
aan de infantiele 'seksuele scènes' hebben" die hij hen probeerde aan te
wrijven, en dat ze "hem met klem hun ongeloof verzekerden" dat ze die
werkelijk ervaren hadden.
Zo, hoe heeft
Freud zand in de ogen gestrooid? Ik heb geprobeerd om uit te leggen hoe hij dat
deed in een uitvoerig artikel gepubliceerd in History of Psychiatry in
2001 (zie referenties onderaan). Uiteindelijk komt het neer op zijn
uitzonderlijke gave als verhalen-verteller en (vooral in het eerste
retrospectieve rapport van de episode) op zijn voorzichtigheid. In zijn eerste
retrospectief rapport (1906), in tegenstelling met wat men in het algemeen
gelooft, erkende hij niet dat hij zich vergist had in zijn bevindingen van
1896. Hij verklaarde dat "toevallig" (!) zijn patiënten op dat
ogenblik een "onevenredig groot aantal gevallen" omvatten waarin er
"seksuele verleiding door een volwassene of door oudere kinderen" was
geweest. Hij gaf te kennen dat de onbewuste fantasie theorie die hij eveneens
postuleerde vooral toepasbaar was op de patiënten waarmee hij
"sedertdien" te maken had. Behalve een paar verzachtende leugens,
liet hij eenvoudigweg na om vroegere klinische verklaringen te vermelden die
strijdig waren met de theorie die deze moest vervangen die hij nu publiekelijk
verliet. In zijn volgende rapport (1914) maakt hij geen vermelding van om het
even welke authentieke gevallen van seksueel kindermisbruik, en schrijft dat de
"analyse opnieuw tot deze kindertrauma's had geleid, en toch waren zij
niet waar". In dit stadium hadden zijn twee gepubliceerde verklaringen
niet de vaders als de vermeende plegers uitgekozen, noch in het vermoedelijk
"grote aantal" echte gevallen (1906), noch in de veronderstelde
"verleidingsfantasieën" van patiënten" (1914). Dat kwam in 1925,
wanneer hij uiteindelijk begon om het
seksuele leven van kleutermeisjes psychoanalytisch te onderzoeken. Zo,
nu verschijnen de vaders als de "verleiders" in verdrongen
"wensfantasieën" voortspruitend uit de oedipale impulsen van het
kleutermeisje, wat tot zijn definitief rapport (1933) leidt, dat zolang als
historisch feit is genomen.
Het schetsen van
het verhaal zoals dit, kan de buitengewone overredingskracht van Freuds
verklaringen niet uitdrukken. Bijvoorbeeld, in 1914 vertelt hij hoe hij met
tegenzin in het onderzoeken van het vroege leven van de patiënten van de verleidingstheorie
was getrokken: "men hoopte uiteindelijk bij de puberteit te kunnen
ophouden… Maar vergeefs; de sporen leidden steeds verder terug in de
kinderjaren en tot in zijn vroegste jaren." Wie zou hieruit ooit afgeleid
hebben dat hij eerst belandde bij de theorie van de onbewuste herinneringen van
seksueel kindermisbruik en dan onverdroten naar 'bewijzen' zocht in het
aanschijn van het protest van zijn patiënten? [5] Op dergelijke manier bedroog hij generaties
van lezers, en startte de verspreiding van een vals relaas van de beginepisode
van de psychoanalyse die algemeen aanvaard werd doorheen een groot deel van de
twintigste eeuw. Het historisch onderzoek leverde in toenemende mate bewijs dat
veel van de beschikbare geschiedenis van de psychoanalyse en van Freuds
verklaringen over zijn klinische ervaringen in grote mate misleidend waren.
Slechts in het spoor daarvan werd de erkenning dat dit ook het geval was met de
verleidingstheorie-episode geconsolideerd. Maar academici en anderen die
gemakkelijke toegang hebben tot de media, zoals Eric Kandel, hebben zich voor
het grootste deel niet op de hoogte gehouden van de Freud-studies van de
laatste decennia, en vertellen nog steeds aan het grote publiek dezelfde oude
verhalen die ze lang geleden hebben geleerd.
Notities:
[1] Esterson Allen, A Seductive Story Butterflies and Wheels, 15.05.2006 – Nederlandse vertaling: Gilbert
Allemeesch
[2] Voor uitvoerige weerleggingen van Massons beschrijving van de
gebeurtenissen, zie de bibliografische verwijzingen hieronder. Hij toont niet
aan dat hij eigenlijk een van de wetenschappelijke studies gelezen heeft die
zijn thesis weerleggen, hoewel hij beweert te weten wat zij zeggen, vermoedelijk
op basis van tweedehandse rapporten.
[3] Door hier vaders te vermelden legt Masson zijn eigen ideeën over de
situatie op. De verleidingstheorie vereiste niet dat de misbruikers vaders
zijn, en zij werden niet vermeld in de categorieën van plegers die in de
geschriften van 1896 worden opgenoemd. Zelfs nadat Freud met een vaderlijke
versie van de theorie op de proppen kwam in december 1896, waren vaders slechts
de vermeende daders in een minderheid van de gevallen waarvoor Freud aan Fliess
in 1897 beweerde dat hij seksueel kindermisbruik aan het licht had gebracht.
[4] Sommige psychoanalytici hebben
geargumenteerd dat aangezien Freud nu en dan nog het voorkomen van traumatisch seksueel
kindermisbruik in zijn recenter geschriften vermeldde hij nooit volledig de
verleidingstheorie verliet, daardoor aantonend dat zij er niet in slagen om het
te begrijpen.
[5] In 1896 schreef Freud: "Zij zijn in het algemeen
verontwaardigd als wij hen waarschuwen dat dergelijke scènes van [seksueel
kindermisbruik] gaan te voorschijn komen."
Referenties
Cioffi, F.
(1974). Was Freud a liar? The Listener, 91: 172 4. (Reprinted in F.
Cioffi, Freud and the question of pseudoscience (pp. 199-204). Chicago
and La Salle: Open Court, 1998.)
Eissler, K.
R. (2001). Freud and
the seduction theory: A brief love affair. International Universities Press.
Esterson,
A. (1993). Seductive mirage: An exploration of the work of Sigmund Freud.
Chicago and La Salle: Open Court.
Esterson,
A. (1998). Jeffrey Masson and Freud’s seduction theory: a
new fable based on old myths. History of the Human Sciences, 11 (1): 1-21.
Esterson,
A. (2001). The mythologizing of psychoanalytic history: deception and
self-deception in Freud’s accounts of the seduction theory episode. History
of Psychiatry, xii: 329-352.
Esterson,
A. (2002). The myth of Freud’s ostracism by the medical community in 1896-1905:
Jeffrey Masson’s assault on truth. History of Psychology, 5 (2):
115-134.
Freud, S.
(1953-74). The Standard Edition of the Complete Psychological Works of
Sigmund Freud (ed. and trans. by J. Strachey et al.). London: Hogarth
Press.
Israëls, H.
and Schatzman, M. (1993). The seduction theory. History of Psychiatry,
iv: 23-59.
Masson, J.
M. (1984). The assault
on truth: Freud's suppression of the seduction theory. New York: Farrar, Straus and Giroux.
Masson,
J.M. (ed. and trans.) (1985). The complete letters of Sigmund Freud to
Wilhelm Fliess, 1887-1904. Cambridge, Mass.: Harvard University Press.
Scharnberg,
M. (1993). The non-authentic nature of Freud’s observations. Vol. I: The
seduction theory. Uppsala Studies in Education 47. Stockholm: Almqvist
& Wiksell International.
Schimek, J.
G. (1987). Fact and
fantasy in the seduction theory: a historical review. Journal of the
American Psychoanalytic Association, 35: 937-965.