Waarom faalt de
psychoanalyse ?
Lic. Gerardo Primero
e-mail: ansiedadyvinculos@yahoo.com
(Mededeling gedaan op de eerste Latijns Amerikaanse
Conferentie over het Kritisch Denken, Buenos Aires - Argentinië, 17 en 18
September 2005)
1) Wat is de psychoanalyse?
Volgens Freud is de psychoanalyse:
1. Een onderzoeksmethode.
2. Een behandelingsvorm.
3. Een theorie.
De onderzoeksmethode bestaat uit de vrije associatie en
de interpretatie, toegepast op fenomenen zoals vergetelheden, versprekingen,
dromen en symptomen. De persoon moet alles zeggen wat hem te binnen schiet, en
de interpretatie van de analyticus probeert de verborgen betekenis te ontdekken
dat het fenomeen kan veroorzaakt hebben.
De behandeling bestaat uit het toepassen van de
interpretatiemethode om de onbewuste motieven te ontdekken, op basis van de
veronderstelling dat de juiste interpretatie gunstige effecten heeft op de
patiënt.
De theorie is samengesteld uit verschillende concepten en
hypothesen. De voornaamste is het concept van het "freudiaans
onbewuste" en het mechanisme van de verdringing en de terugkeer van wat
verdrongen was: het is de hypothese dat bepaalde gedachten uitgestoten worden
uit het bewuste (verdringing) en overgaan naar het onbewuste, maar doorgaan om
effecten te produceren in symbolische vorm (de terugkeer van het verdrongene)
in fenomenen zoals dromen, versprekingen en symptomen. Men veronderstelt dat de
interpretatiemethode de omgekeerde weg volgt (van de symbolische terugkeer
naar het onbewuste motief dat het veroorzaakte). Andere psychoanalytische
concepten zijn het Oedipuscomplex, de penisnijd, de fasen van de seksualiteit
(oraal, anaal, fallisch en genitaal) de psychische instanties (Ego, id en
superego), de driften.
2) Gebreken in de interpretatiemethode
(ref: Grünbaum,
Edelson, Van Rillaer, Wittgenstein, Bouveresse)
1. Het probleem
van het niet overwegen van rivaliserende hypothesen. De analyticus beschouwt de
Freudiaanse concepten niet als een vermoeden maar als onmiskenbare feiten,
maar in feite zijn het hypothesen en is het nodig hun verdiensten te
vergelijken met deze van rivaliserende hypothesen. De evidentie ondersteunt
slechts een hypothese als ze toelaat de andere hypothesen uit te schakelen die
gelijkaardige of grotere plausibiliteit hebben (Grünbaum).
2. Het creëren van betekenis is niet hetzelfde als
oorzaken ontdekken. Wittgenstein stelt hiervoor volgende weerlegging voor: Als
ik voorwerpen op tafel gooi en associaties maak dan zal ik wel coherente
interpretaties tegenkomen, maar ze zullen niet de oorzaak vormen van de ligging
van elk voorwerp. Om oorzaken te ontdekken is een test vereist waarin de
verschijnselen systematisch gemanipuleerd worden. De interpretatiemethode maakt
dergelijke manipulaties niet, maar genereert nieuwe betekenissen en
veronderstelt dat ze causaal zijn. De interpretatie is gebaseerd op semantische
en fonetische verbanden en is zo flexibel dat ze steeds toelaat om confirmatie
te vinden.
3. Het probleem van de scheeftrekking in de confirmatie.
Men neigt veel meer aandacht te besteden aan de gegevens die gunstig zijn voor
de eigen overtuiging en tegengestelde gegevens te negeren. De analyticus wijst
associaties tegengesteld aan zijn theorie van de hand als
"weerstand", en induceert associaties consistent met zijn theorie
door middel van tendentieuze vragen. Dank zij de scheeftrekking in de
confirmatie bevestigt elke auteur zijn eigen vooroordelen: de seksualiteit en
de dood bij Freud, de zucht naar spiritualiteit bij Jung, de fantasieën van
borsten en penissen bij Melanie Klein, de woordenspellen bij Lacan.
4. Het probleem van de suggestie. De suggestie is de
invloed van de analyticus op de patiënt door middel van tendentieuze vragen en
blijken van goedkeuring of afkeuring. Hoe weten we of een analyticus juiste
interpretaties maakt dan wel of hij enkel met succes doorgaat met foute
interpretaties? Ook nog als de patiënt overtuigd is kan de interpretatie
onjuist zijn, en ook als ze onjuist is kan ze effecten hebben. Daar gevalsstudies dit probleem niet
controleren, heeft de psychoanalyse nog niet aangetoond meer te zijn dan
suggestie.
3) Gebreken in de theorie
(ref: Eysenck,
Holmes, Kihlstrom, Van Rillaer, Erwin, Cioffi)
1. Het probleem van de waarheidsaanspraken in afwezigheid
van evidentie. De controle van de studies (Eysenck, Erwin, Rachman en Wilson,
Van Rillaer, Holmes) tonen aan dat er geen evidentie is ten gunste van geen
enkele van de specifiek Freudiaanse hypothesen. Er zijn recentere
psychoanalytische theorieën, maar ook ten gunste van hen is er geen evidentie.
2. Het Freudiaans onbewuste en de verdringing. Er is geen
evidentie ten gunste van deze concepten, fundamenteel voor de psychoanalytische
theorie. Er is inderdaad evidentie voor gedraging die de persoon niet opmerkt
en voor oorzaken die de persoon niet kent. De zelfobservatie heeft beperkingen,
en dikwijls zijn de factoren die het gedrag controleren niet gekend. Het
concept van het onbewuste dat empirisch ondersteund wordt is niet het
Freudiaanse, maar een dat correspondeert met andere niet-psychoanalytische
theorieën.
3. Het Oedipuscomplex, en verwante concepten, zoals de
libido, de doodsdrift, de castratie en de penisnijd. In principe definieerde
Freud het Oedipuscomplex als het seksueel verlangen naar de ouder van het
andere geslacht, en het verlangen van de dood van de ouder van hetzelfde
geslacht (die als een rivaal gezien werd). De centrale periode hiervan zou
voorkomen tussen 3 en 5 jaar. Freud beschouwde dit als universeel en op basis
van dit concept probeerde hij de oorsprong van de moraal, de neurosen en onder
andere de eigenschappen van het geslacht uit te leggen.
a. Gebrek aan evidentie. Om deze Oedipus thesis te
formuleren heeft Freud geen kinderen geobserveerd, maar het is een speculatie
vertrekkend van de herinneringen van volwassen patiënten, wanneer een methodologie
van directe observatie te verkiezen is boven speculaties op basis van
herinneringen. De evidentie van de kinderpsychologie toont aan dat er
verschillende graden van affectie en rivaliteit kunnen bestaan, maar normaal
bestaan er geen seksuele verlangens of doodswensen. Het aanleren van moraal is
een proces van graduele socialisatie dat niet alleen de ouders betreft, maar
ook de peergroup en de gemeenschap. De socialisatie inzake geslacht komt van de
verschillende wijze waarop men jongens en meisjes bejegent, wat bepaalde
gedragingen promoot die verwacht worden naargelang het geslacht. De Freudiaanse
thesis van de morele inferioriteit van de vrouw en van de penisnijd zijn niet
meer dan de weerspiegeling van een seksistische ideologie van zijn tijd.
b. Het bedrog van de ambiguïteit: De hypothesen leiden
een dubbel bestaan, er is een letterlijke betekenis om duidelijke en opvallende
beweringen te maken, en er is en ruimere en metaforische betekenis die de
weerlegging vermijdt. Het Oedipuscomplex in letterlijke betekenis is een
incestueus verlangen en een doodswens, terwijl in de ruimere betekenis het een
set van concepten is zoals liefde, haat, jaloezie en rivaliteit, dat toelaat om
elke menselijke relatie te beschrijven, of het wordt ook gedefinieerd als een
triangulaire structuur tussen de jongen, het object van zijn verlangen en de
gezagsdrager. De fallus verwijst naar de penis, of naar alles wat verlangd
wordt (omwille van die reden kan elk verlangen de castratiedreiging of de
penisnijd bevestigen). De homoseksualiteit is het seksueel verlangen in strikte
betekenis, of een vriendschappelijke relatie tussen individuen van hetzelfde
geslacht. Men kan altijd zeggen dat "de psychoanalyse iets anders
is".
c. Beroep op het latente. Het is de strategie om het zo
te bekijken dat wanneer een feit de theorie schijnt tegen te spreken, dit in
feite een ander dieperliggend feit "verbergt" dat de theorie
ondersteunt. Freud interpreteert de nachtmerries waar een dierbaar wezen sterft
(schijnbaar tegengesteld aan zijn theorie) als de bevrediging van een onbewust
verlangen dat deze persoon zou sterven, of als een zelfbestraffing voor een
ander onbewust verlangen. Wanneer Juanito affectie vertoont naar vader en
vijandigheid naar moeder interpreteert Freud de affectie voor de vader als een
reactieformatie voor de onbewuste vijandigheid en de vijandigheid voor de
moeder als een verdediging om zijn seksueel verlangen te verbergen. Wanneer een
jongen droomt over de dood van zijn vader interpreteert Freud het als een
doodswens, en als hij droomt over de dood van zijn moeder interpreteert hij het
als een zelfbestraffing om de dood van zijn vader te wensen. Hoewel de theorie in principe falsifieerbaar
kan zijn, is ze niet falsifieerbaar omwille van dit mechanisme.
d. Pseudoverklaringen: de analyticus beweert een gedrag
uit te leggen door het een nieuwe naam te geven. Bij voorbeeld, er is geen
andere evidentie voor een zwak of sterk superego dan zijn effecten zelf. In een
wetenschappelijke verklaring worden twee of meer onafhankelijke observaties in
verband gebracht. De psychische instanties (ego, id en superego) en de Oedipus
in zijn brede betekenis zijn slechts metaforen, het zijn geen
verklaringstheorieën, maar vormen om te beschrijven, maar hun bestaan leidt
ertoe dat de werkelijke oorzaken niet onderzocht worden.
4) Gebreken in de rechtvaardiging van de behandeling
(Ref.: Grünbaum,
Van Rillaer, Eysenck)
1, Problemen van de klinische observatie (Grünbaum). De
klinische observatie vormt geen evidentie met bewijskracht, omdat ze niet
toelaat rivaliserende hypothesen uit te sluiten. Een confirmerend geval vormt
geen bewijs: een genezer kan veel confirmerende ervaringen vermelden, maar
deze ervaringen zouden kunnen uitgelegd worden met rivaliserende hypothesen.
Hetzelfde gebeurt met de confirmerende ervaringen die een analyticus vindt. Hoe
kunnen we weten dat de behandeling beter of slechter is dan geen behandeling of
dan een alternatieve behandeling? We weten dat verbeteringen kunnen uitgelegd
worden door het verloop van tijd, het placebo effect, of onspecifieke factoren
zoals empathie en aandacht. Hoe weten we, als er enige verbetering is, dat dit
door de behandeling komt en niet door het verloop van tijd, of placebo effect?
Hoe weten we of verbetering tijdelijk is of blijvend? Hoe weten we of de
evaluatie van de verbetering correct is of scheefgetrokken? Er zijn geen
nauwgezette studies van percentages van succes en mislukking van de
psychoanalyse, ten opzichte van alternatieve behandelingen of de afwezigheid
van behandeling.
2. De resultaten van Freud ondersteunen de effectiviteit
niet. Wanneer er gegevens over bestaan, tonen deze gegevens aan dat de patiënten
hun symptomen behielden (Emmy von N,
Dora, de Wolfman).
3. Beroep op de weerstand. Dit is een subtype van een ad
hominem drogredenering. Als de patiënt de interpretatie niet aanvaardt,
beschouwt de analyticus het als weerstand, en dikwijls kent hij er
confirmatorische waarde aan toe. De analytici gebruiken dezelfde strategie om
kritieken te verwerpen, de eis voor gecontroleerde evidentie (het kritisch
denken) beschuldigend als "de moderne vorm van de weerstand". In
"Weerstand tegen de Psychoanalyse" (1925) verwerpt Freud de kritiek
en beschouwt ze als veroorzaakt door een latente vijandigheid tegen de
psychoanalyse.
4. Het probleem van de spontane remissies: Eysenck
berekende dat 2/3 van de patiënten
spontaan verbeteren na twee jaar. In latere berekeningen bleek dat het
percentage kan variëren naargelang het type van stoornis en de aanwezigheid van
niet specifieke factoren (hulp vanwege een arts, een leraar, een priester,
enz.). Dit probleem is nog ernstiger wanneer we de lange duur van psychoanalytische
behandelingen in beschouwing nemen.
5. Desinteresse in de resultaten. De analytici verwerpen
gewoonlijk de symptoomvermindering op zoek naar een hypothetische grondige
verandering, maar er is geen evidentie dat ze het ene noch het andere bereiken.
De behandelingen zijn lang en duur, en er is geen reden om hen te verkiezen
boven andere behandelingen die wel reeds bewijzen van resultaten hebben
geleverd.
6. Scheeftrekking in de theorieconfirmatie bij de
evaluatie van de resultaten: de analyticus neigt ertoe om als de patiënt
verbetert dit aan de theorie toe te schrijven en als er geen verbetering is aan
zijn weerstand. Wanneer Freud (in 1937) een opsomming maakte van mogelijke
oorzaken van mislukkingen, nam hij enkel patiëntenvariabelen in beschouwing
(behoefte aan straf, de kracht van de trauma's, de libidinale fixatie), en op
geen enkel ogenblik evalueerde hij de mogelijkheid van gebreken in de
behandeling. De evidente rivaliserende hypothese, die de psychoanalyse niet
heeft weerlegd, is dat de mislukkingen te wijten zijn aan karakteristieken van
de behandeling (de afhankelijkheid van de analyticus, de fouten in de
interpretatiemethode), en dat de verbeteringen kunnen uitgelegd worden door
factoren vreemd aan de behandeling (spontane remissie, placebo effect,
onspecifieke factoren). In gevallen van verbetering kunnen de patiënt en de
analyticus in de cum hoc drogreden vallen die erin bestaat dat de verbeteringen
aan de behandeling worden toegewezen enkel omdat ze op een simultane wijze
voorkomen.
5) Waarom heeft ze, niettegenstaande al deze gebreken,
zo'n grote verspreiding?
In Argentinië beschouwen velen de term
"psychoanalyticus" en "psycholoog" als synoniem. Tot op
vandaag is de Universiteit van Buenos Aires op hegemonische wijze psychoanalytisch.
In de Verenigde Staten van Amerika gaan nog 40 % van de therapeuten door met
het gebruik van droominterpretaties.
1. Onbekendheid van rivaliserende hypothesen. De
psychoanalyse houdt stand dank zij het gebrek aan informatie van het publiek
betreffende de wetenschappelijke psychologie. In de Universiteit van Buenos
Aires bezuinigt men in de opleiding van andere rivaliserende theorieën.
2. Aantrekkelijke vulgarisering. De gevalsstudies kunnen
gelezen worden als een detectiveroman om de diepten van de geest te ontdekken.
Op dezelfde wijze als het geval is bij andere pseudo-wetenschappen, is een
anekdotische getuigenis gewoonlijk overtuigender dan een statistische studie.
De fascinatie om verborgen betekenissen te ontdekken is een van de karakteristieken
die ze deelt met veel andere interpretatieve praktijken (astrologie,
droomuitleggers, koffiedikkijkers).
3.
Personencultus (Freud, Lacan). Dit komt voor als de adhesie meer gebaseerd is op het
vertrouwen in een proponent dan in de evaluatie van de verdiensten van de
thesis. Een treffend fenomeen is de aanvaarding van een thesis nog voor men ze
begrijpt (zoals gewoonlijk het geval is met frasen van Lacan waarover geen
consensus inzake interpretatie bestaat, zoals deze dat "het onbewuste
gestructureerd is als een taal").
De personencultus manifesteert zich in de drogredenen van de autoriteit,
en wordt versterkt door bepaalde historische mythen (de mythe van de originele
pionier en de mythe van de martelaar van de waarheid).
4. Hetzelfde systeem van geloof bevat drogredenen die
erin slagen om het tegen kritiek te immuniseren. We hebben reeds enkele
voorbeelden gezien: beroep doen op het latente, beroep doen op de weerstand, de
drogredenen van de ambiguïteit, de drogreden van de autoriteit. Andere gevallen
zijn de ad hominem argumentaties ("om kritiek te leveren moet u
geanalyseerd zijn", "bewijzen vragen is een positivist zijn"),
de non sequitur drogreden ("de vijandigheid van zoveel mensen bewijst dat
het waar is", "de duur van de behandeling bewijst dat ze grondiger
is"), de omkering van de bewijslast ("het zijn de critici die de
valsheid van de theorie moeten aantonen en de inefficiëntie van de
behandeling")
5. Samenvattend, in de psychoanalyse is het waardevolle
niet nieuw en is het nieuwe niet waardevol. Wat eigenlijk psychoanalytisch is
mist wetenschappelijke waarde. Als, zoals Russel zegt, de rede een poging is om
de waarheid te vinden in plaats van een poging te bewijzen wat we willen dat
waar is, dan zijn de fouten van de psychoanalyse voorbeelden van fouten in de
rationaliteit. Dat is kwestie die zelfs fundamenteler is dan de vraag naar de
wetenschappelijkheid: zijn er goede redenen om de psychoanalyse te aanvaarden
als onderzoeksmethode, als behandelingsmethode of als theorie?
Bibliografíe
toegankelijk op het internet:
Chambless y Ollendick. Intervenciones psicológicas con
apoyo empírico: Controversias y evidencia.
http://www.ansiedadyvinculos.com.ar/TAE.htm
Eysenck. Decadencia y caída del imperio freudiano.
http://www.laeditorialvirtual.com.ar/Pages/Eysenck/EysenckFreud_01.htm
Van Rillaer. Las ilusiones del psicoanálisis.
http://www.geocities.com/gerardoprim/VanRillaer.zip
G. Primero.
Algunas críticas al psicoanálisis.
http://www.ansiedadyvinculos.com.ar/psicoanalisis.htm
Bibliografíe:
Allen. Psychoanalysis after Wittgenstein,
Psychoanalysis and Contemporary Thought.
Allen. Reasons not causes, Psychoanalysis and
Contemporary Thought.
Anderson, C. M.; Hawkins, R. P. & Scotti, J. R.
(1997). Private events in behavior analysis: conceptual basis and clinical
relevance. Behavior Therapy, 28.
Bandura, A. (1977). Social Learning Theory.
Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and
action.
Bandura, A. (1989). Human agency in social cognitive
theory, American Psychologist, Vol 44 (9).
Bergin, A. E., & Garfield S. L. (1993). Handbook
of psychotherapy and behavior change.
Bouveresse, J. Filosofía, mitología y pseudociencia.
Editorial Síntesis
Bouveresse, J. Wittgenstein Reads Freud: The Myth of
the Unconscious.
Caballo, V. E. Manual de evaluación y entrenamiento de
las habilidades sociales.
Caballo, V. E. Manual para el tratamiento
cognitivo-conductual de los trastornos psicológicos, vol. 1 y 2.
Chambless Task Force.
http://www.apa.org/divisions/div12/est/est.html
Chambless, D. L., & Hollon, S. D. (1998). Defining
empirically supported therapies. Journal of Clinical and Consulting Psychology,
66.
Chambless, D.L. y otros (1996). An update on empirically
validated therapies. The Clinical Psychologist, 49.
Cioffi, F. The evasiveness of Freudian apologetic. En
Who Owns Psychoanalysis.
Coulter, Jeff (2000). The ¨mind¨ as a chimera for the
sciences in the twentieth century. Communication and cognition, vol. 33, Nr 1/2
Eagle, M. N. y Wakefield, J. How NOT to escape from
the Grunbaum Syndrome: a critique of the “new view” of psychoanalysis. En Who
Owns Psychoanalysis.
Edelson, M. Hypothesis & Evidence in
Psychoanalysis.
Erdelyi, M. (1992). Psychodynamics and the
Unconscious, American Psychologist, Vol. 47 (6).
Erwin, E. Psychotherapy and Freudian Psychology. En
Hans Eysenck: Consensus and Controversy.
Eysenck, H. J. (1973). The experimental study of
freudian theories.
Eysenck, H. J. (1985). Decadencia y caída del imperio
freudiano.
Eysenck, H. J. (1986). Failure of treatment -- failure
of theory? Behavioral and Brain Sciences, 9.
Freud, Sigmund. Obras completas.
Greenwald, A. (1992). New Look 3. Unconscious
Cognition Reclaimed, American Psychologist, Vol. 47 (6).
Grünbaum, A. (1986). Precis of The foundations of
psychoanalysis: A philosophical critique. Behavioral and Brain Sciences, 9.
Hacker. Wittgenstein.
Holmes, D. (1990), "The evidence for repression:
An examination of sixty years of research," in J. Singer (ed.) Repression
and Dissociation, University of Chicago Press, Chicago.
Kenny, A. El legado de Wittgenstein.
Kenny, A. La metafísica de la mente.
Kenny, A. Wittgenstein.
Kihlstrom, J. F. (1992). The psychological
unconscious. Found, lost and regained. American Psychologist, 47(6).
Lacan, J. Escritos y Seminarios.
Loftus E., & Klinger M. (1992). Is the Unconscious
Smart or Dumb?, American Psychologist, Vol. 47 (6).
Pérez Alvarez, M. (1996). La psicoterapia desde el
punto de vista conductista.
Rachman, S. & Wilson, G. T. - The Effects of
Psychological Therapy, Pergamon, London, 1980.
Ribes-Iñesta, E. Psicología General.
Ryle, Gilbert. A Puzzling Element in the Notion of
Thinking.
Ryle, Gilbert. El concepto de lo mental.
Ryle, Gilbert. The thinking of thoughts: What is 'Le
Penseur' doing?
Van Rillaer, Jacques. Las ilusiones del psicoanálisis.
PUEDE BAJARSE
DESDE AQUI
Winch, P. Estudios sobre la filosofía de Wittgenstein.
Wittgenstein, L. (1953). Investigaciones filosóficas.
Wittgenstein, L. Conversaciones con Rush Rhees sobre
Freud y el psicoanálisis.
Wittgenstein, L. Los cuadernos azul y marrón.
Vertaling door Gilbert Allemeesch van Primero Gerardo,¿Por qué falla el
psicoanálisis?
De auteur gaf toestemming voor de publicatie van de
vertaling op de KlinPsy-site
Dossier: Freud op de sofa