De "pavloviaanse dressuur" van de freudianen.
Begrijpen van het conflict
psychoanalyse – wetenschappelijke psychologie

 

Jacques Van Rillaer [1]

 

 

Herwerkte tekst van de lezing gegeven ter gelegenheid van de Algemene Vergadering
 van het AFIS, op 15 mei 2004, in het instituut voor astrofysica van Parijs.
[2]

 

 

 

"Het freudiaanse Frankrijk"

 

Tot februari 2004 waren de Franse psychoanalytici gelukkige mensen. Ze waren zelfs de gelukkigste psychoanalytici van de wereld. Frankrijk en Argentinië zijn actueel de twee landen van de wereld waar er het meest psychoanalytici zijn per inwo­ner. De psychoanalyse is alomtegenwoordig: in groten getale storten  journalisten en politici hun hart uit op de freudiaanse sofa's; de psychoanalytici controleren op grote schaal de geestelijke gezondheidssector en de psychologische informatie ver­spreid in de media. In Argentinië speelt de economische situatie heden ten dage in het nadeel van lange freudiaanse kuren. In Frankrijk kunnen de erfgenamen van Freud zich geen beter lot bedenken. Nog niet lang geleden schreef Elisabeth Roudi­nes­co, historica en psychoanalytica, voornaamste pleitbezorger van het freudisme in de media: "Frankrijk is het enige land ter wereld waar gedurende een eeuw de noodzakelijke voorwaarden voor een geslaagde integratie van de psychoanalyse in alle sectoren van het culturele leven, zowel langs de psychiatrische weg als langs de intellectuele weg, vervuld zijn. Er bestaat dus op dit gebied een Franse uitzondering." (1999, p.130)

 

Meer dan twintig jaar geleden heeft een Amerikaanse sociologe, Sherry Turkle, reeds een grondige studie gepubliceerd over de "Franse uitzondering". De Franse vertaling van haar werk draagt de titel "La France freudienne". Turkle heeft proberen te begrijpen waarom, zoals zij het uitdrukt, "heel Frankrijk is overgelopen naar de psychoanalyse" na mei 68. Ze schrijft: "De Franse psychoanalytische beweging is misschien langzaam op gang gekomen, maar haar ontwikkeling is vervolgens explosief geweest. Het psychoanalytisch vocabularium is het leven en de taal binnengedrongen en verandert de manier waarop de mensen denken in de politiek, discussiëren over literatuur, spreken met hun kinderen. De psychoanalytische metaforen zijn het Franse sociale leven binnengedrongen op een niveau dat zonder twijfel uniek is in de geschiedenis van de psychoanaly­tische beweging. Zelfs in de Verenigde Staten zijn de zaken nooit zo ver gegaan." (1982, trad., p. 25)

 

Gedurende een kwart eeuw was het zo dat wanneer er in Frankrijk een werk verschijnt dat de psychoanalyse opnieuw funda­menteel ter discussie stelt, de grote pers er niet over spreekt of de presentatie aan een psychoanalyticus toevertrouwt. Les impostures intellectuelles van Sokal en Bricmont was een opmerkelijke uitzondering. Merken we evenwel op dat dit boek slechts de pseudowetenschappelijke fantasieën van Lacan en zijn imitatoren ter discussie stelt. Het valt de fundamenten van de freudiaanse doctrine niet aan.

 

Als voorbeeld van een presentatie in de pers van een werk dat de zwaktes van de psychoanalyse als zodanig bewijst, halen we de recensie aan van het boek van Adolf Grünbaum, Les fondements de la psychanalyse, in het Frans verschenen in 1996. De journalist van Le Monde heeft zijn analyse afgesloten met de woorden:" Verraadt de bijtende ironie die opborrelt op elke bladzijde van dit wijze boek het echte project van deze onderneming: de uitroeiing van de psychoana­lyse en de behandeling die door Freud werd ontwikkeld, die aan de zieken geen andere keuze zou overlaten dan de antidepressiemiddelen?" (27-12-1996; ik benadruk). Als men deze journalist en de meeste van zijn collega's moet geloven hebben de Fransen die aan psycho­lo­gische stoornissen lijden slechts één alternatief: de psychoanalyse of de medicamenten. De enorme ontwikkeling van de wetenschappelijke psychologie en van zijn toepassingen, onder de vorm van de zogenaamde "gedrags-" en "cognitieve" thera­pieën, zijn aldus onbekend of verzwegen.

 

Men begrijpt derhalve beter deze merkwaardige paradox, die Roudinesco aanbrengt: "Frankrijk is vandaag het land van Europa waar het verbruik van psychotrope stoffen (met uitzondering van de neuroleptica) het hoogst is en waar, tegelijkertijd, de psychoanalyse zich het best heeft ingeburgerd, evengoed langs de weg van de geneeskunde en verzorging (psychiatrie, psychotherapie) als langs de culturele weg (literatuur, filosofie). [... ] Het verbruik van kalmerende middelen en slaap­mid­delen treft in Frankrijk 7% van de bevolking, en dit van antidepressiva, in constante stijging, 22 %. "(1999, p. 32s)

 

Hoe komt het dat het "freudiaanse Frankrijk" het land is waar men het meest psychotrope stoffen gebruikt van de wereld? In feite kunnen weinig mensen een psychoanalytische kuur betalen. Anderzijds stellen heel wat huisartsen en kinderartsen de absurditeit en de ondoeltreffendheid van de freudiaanse interpretaties vast, maar kennen het bestaan niet van cognitieve en gedragstherapieën (CGT) of kennen slechts karikaturen ervan. Maar zelfs wanneer ze beschikken over juiste informatie betref­fende deze therapieën, kunnen ze niet gemakkelijk een beschikbare beoefenaar vinden. Ze kunnen dus, als therapeutisch middel, niet anders dan enkele adviezen geven en medicamenten voorschrijven.

 

In een land zoals Nederland, dat het meest gedragstherapeuten telt per inwoner, is het verbruik van psychotrope stoffen een van het geringste die er is. Dat is geen toeval.

 

 

 

De Inserm studie

 

De monopoliepositie van de psychoanalyse in Frankrijk heeft een verschrikkelijke slag gekregen in februari 2004: de publicatie van een rapport van het Inserm (Institut national de la santé et de la recherche médicale - nationaal Instituut van de gezondheid en het geneeskundig onderzoek) over de doeltreffendheid van de psychothérapieën.

 

Drie jaar geleden hebben het Directoraat-Generaal van de Gezondheid, de nationale unie van de vrienden en families van gees­teszieken (UNAFAM) en de nationale federatie van verenigingen van ex-psychiatrische patiënten (FNAP-Psy) aan het Inserm gevraagd om een studie op te starten betreffende de doeltreffend­heid van drie soorten psychotherapie : de psychoana­lyse (en de zogenaamde "dynamische" therapieën), de familietherapie en de CGT.

 

De deskundigen van het Inserm (psychiaters, psychologen, epidemiologen en statistici) hebben meer dan 1000 onderzoeken geanalyseerd die in de internationale wetenschappelijke literatuur werden gepubliceerd. Natuurlijk ging het vooral om Angel­saksische onderzoeken. Moeilijk om het anders te doen: in het "freudiaanse Frankrijk" bestaat er praktisch geen enkele objectieve en systematische studie over de effecten van de psychoanalyse. In de Latijnse landen hebben de freudianen zich steeds tevredengesteld met gevalsstudies, theoretische uiteenzettingen en dogmatische beweringen, gebaseerd op teksten van Freud, van Lacan en enkele andere Autoriteiten.

 

De Inserm studie concludeerde tot een duidelijk hogere doeltreffendheid van de CGT ten opzichte van de psychoanalyse en de familietherapieën voor bijna alle stoornissen die onder beschouwing werden genomen. De psychoanalyse is de minst doeltreffende van de drie benaderingen. Haar resultaten voor ernstige mentale stoornissen liggen op het niveau van deze van een placebo. De doeltreffendheid van de familietherapie en systeemtherapie situeert zich op een niveau tussen de CGT en de psychoanalyse.

 

De therapeutische effecten van de CGT zijn belangrijk, vele handhaven zich gedurende maanden en zelfs jaren na de therapie. De wetenschappelijke studies die onderzocht werden bewijzen de afwezigheid van verschuiving of vervanging van symptomen, in tegenstelling met wat de freudiaanse legende beweert (Van Rillaer, 2004a ; 2004b).

 

Voor wie de internationale wetenschappelijke literatuur kent, heeft deze conclusie niets verwonderlijks. Voor de mandarijnen van de psychoanalyse is het absoluut ontoelaatbaar dat het Inserm het openbaar heeft gemaakt.

 

 

 

En de reactie van de freudianen

 

De psychoanalyse is een gouden job: een gemakkelijke job die goed opbrengt. Iedereen weet dat het goed opbrengt. We gaan niet verder in op deze evidentie. Laten we een moment stilstaan bij het feit dat het gaat om een gemakkelijk beroep.

Wanneer hij zijn methode voorstelde schreef Freud zelf dat "het veel gemakkelijker is om toe te passen dan men zich voorstelt bij zijn beschrijving" (1905, p. 7). Van zijn kant verklaarde Lacan: "Wat is de psychoanalytische kliniek? Dat is niet ingewikkeld. Ze heeft een basis – dat is wat men zegt in de psychoanalyse. In principe, neemt men zich voor om om het even wat te zeggen, maar niet om het even waarheen - van wat ik voor vanavond de analytische spreek-wind zal noemen.  Men kan ook bluffen, zich beroemen op de vrije associatie, aldus genoemd. Natuurlijk loop ik niet warm om te zeggen dat wanneer men psychoanalyse doet, men weet waar men heen gaat. De psychoanalyse, zoals alle andere menselijke activiteiten, neemt zeker aan het misbruik deel. Men doet alsof men iets wist. "(1977, p. 7)

 

Merk echter op dat diezelfde Lacan, vanaf de jaren 60, een truc heeft ingevoerd om de gemakkelijkheid van de freudiaanse praktijk te verbergen, met name: de "verbale prikkeldraadversperringen", de esoterische taal. Aldus kon Lacan, bijvoor­beeld, om een televisie-interview te beëindigen, zeggen: "L’interprétation doit être preste pour satisfaire à l’entreprêt. De ce qui perdure de perte pure à ce qui ne parie que du père au pire". In de tijd dat ik nog lid was van de Belgische School voor Psychoanalyse was, hebben de collega's twee avonden besteed om deze twee zinnen te analyseren en er tenslotte in te vinden: de castratie, de Naam-van-de-Vader en de fallusproblematiek. Lacan kon zich veroorloven om gelijk wat te zeggen. Zijn discipelen vonden altijd een diepe betekenis in de analytische spreek-wind. Lacan was een genie… van de mystificatie door woorden.

 

Komen we terug naar de gemakkelijkheid van de freudiaanse praktijk. Wat doet de psychoanalyticus eigenlijk? Voornamelijk drie dingen: (a) luisteren met vlottende aandacht, dit wil zeggen, zonder de inspanning de doen van bewuste aandacht, (b) regelmatig "mhms" uitzenden, om de cliënt te verzekeren dat hij beluisterd wordt en dat hij er belang bij heeft om verder "vrij" te associëren… in de richting overeenkomstig de theorie, (c) af en toe interpretaties geven, soms begrijpelijk, soms raadselachtig.

 

De psychoanalytische ontcijfering is zeer eenvoudig: het bestaat voor een groot deel in het versnijden van "betekenende" woorden en in opsporingen van analogieën of symbolische betekenissen. Het ligt binnen het bereik van iedere persoon die de middelbare school heeft beëindigd en die enkele boeken van psychoanalyse heeft gelezen.

 

Wanneer de cliënt vervelende vragen stelt, volstaat het ze terug te kaatsen: "Waarom stelt u deze vraag?", "Wat heeft dit te betekenen?", enz. De kritiek en de tegenkantingen van de cliënt worden als "weerstanden" geïnterpreteerd, als "loocheningen" of manifestaties van een "vijandige overdracht". Ze stellen nooit de analyticus in vraag.

 

Maar daar komt dan dat vervloekte rapport van het Inserm dat concludeert dat wat betreft de therapeutische doeltreffend­heid van de psychoanalyse, de koning naakt is. Men begrijpt de woede van de freudianen.

 

Om op de studie van het Inserm te antwoorden, zijn de analytici niet in staat om zich op wetenschappelijk niveau te plaatsen. De reactie is dus het eeuwigdurende bezwaar geweest betreffende de onmogelijkheid om het psychisme of de ziel te meten. Ik zeg wel degelijk "de ziel", want de psychoanalyse interesseert zich nauwelijks aan het gedrag, alleen aan de diepten van "de ziel". Ik herinner er terloops aan dat Freud, tot op het einde van zijn leven, de psychoanalyse gedefinieerd heeft als "ein Stück der Seelenkunde" [een deel van de zielkunde] (1938, p. 142).

 

De woede van de freudianen heeft zich aan de ene kant gericht op de onderzoekers van het Inserm. Aldus verklaart Pascal-Henri Keller (lector aan de Victor-Segalen universiteit, Bordeaux-II) in Libération dat de auteurs van het Inserm "de nieuwe barbaren" zijn en hij vergelijkt ze met de nazi's die de boeken van Freud verbrandden (21 april 04). Hallucinant!

 

Aan de andere kant heeft de woede van de freudianen zich gericht op de gedragstherapeuten die ze tot dan toe hoogmoedig negeerden.

 

Zo  schreef Jacques-Alain Miller, filosoof-psychoanalyticus, schoonzoon van Lacan en de woordvoerder van de lacanianen in Frankrijk, in L’orientation lacanienne III van 24 maart: "De cognitieve gedragstherapieën zijn strikt genomen geen psycho­thera­pieën, maar praktijken van heropvoeding en conditionering." Dezelfde Miller verklaart in L'Express van 23-02.2004: "De cognitieve gedragstherapieën spelen op korte termijn. Zoals de Beurs offeren ze de toekomst op om de realiteit te verfraaien. Erger nog, het zijn wrede methoden die gaan tot het blootstellen van het subject aan het trauma zelf – bijvoorbeeld door een patiënt met kakkerlakkenfobie voor kakkerlakken te zetten. De eerste keer brult hij, de tweede keer een beetje minder en, na een tijdje, zal men van mening zijn dat hij genezen is! Het is maquillage: de effecten, zo ze bestaan, zijn voorbijgaand of oppervlakkig, als ze al niet schadelijk blijken. De doeltreffendheid van de CGT daarin berust enkel op de autoriteit van de experimentator die zich als deskundige opstelt, als commandochef […] De psychoanalyse is de schuilplaats voor het unieke, de benadering op maat in een wereld die slechts droomt van klonen."

 

Wie droomt er slechts van klonen? Enkele biologen, geitenkwekers, Raël en zijn discipelen...  De gehele wereld? JAM - zo noemen zijn vrienden hem - heeft eigenaardige fantasmata, die veel meer over zijn persoonlijkheid zeggen dan over de CGT. Zijn wijze om CGT voor te stellen is een schandelijke karikatuur, die veel schokkender is dan de film Un divan à New York, die aantoont dat iedereen, als hij zich goed voordoet en als hij niet idioot is, zich als psychoanalyticus kan ontpoppen.

 

Blijven we een ogenblik stilstaan bij deze bewering van JAM: "De psychoanalyse is de schuilplaats voor het unieke, voor de benadering op maat". Wat is in feite de realiteit, verder dan het ronselend discours over de "singulariteit van het subject"?

 

Ziehier wat Abraham Kardiner schreef in de krant die hij toentertijd had wanneer hij in leeranalyse was bij Freud: "Wanneer ik mijn nota's vergeleek met deze van andere studenten, heb ik gemerkt dat onbewuste homoseksualiteit, evenals het oedipus­compex, deel uitmaakten van de routine van een analyse. […] Eens dat Freud het oedipuscomplex had opgespoord en de patiënt tot zijn onbewuste homoseksualiteit geleid had, viel er niet veel meer te doen. Men ontwarde het geval van de patiënt en men liet hem de zaken weer zo goed mogelijk aan elkaar lijmen. Wanneer hij er niet in slaagde, wierp Freud hem hier en daar een pointe toe om hem aan te moedigen en de zaken te bespoedigen." (1978, p. 92; 125)

 

Als men het van naderbij bekijkt, stelt men vast dat de freudiaanse "grondigheid" altijd teruggebracht kan worden tot dezelfde driften en complexen, absoluut universeel: de onderdrukte libido, de penisnijd, de verdrongen homoseksualiteit, orale en anale fixaties, het gezinsschema, de oedipus en de castratie. Een weten­schappelijk psycholoog zou zeggen dat x% van de kinderen, van een bepaalde leeftijd, levend in die cultuur, oedipale tendensen vertonen. De psychoanalyticus, hij verzekert dat het oedipuscomplex universeel is. Als het complex niet direct observeerbaar is bij een bepaald kind, dan is het eenvoudigweg "verdrongen". De freudiaanse interpretator heeft – via analogieën, symbolen, woordspelingen en teruggrijpen naar sublimatie en reactieformatie- geen enkele moeilijkheid om op het algemeen schema uit te komen, vastgelegd eens en voor altijd.

 

Een ander staaltje van het wraakproza van freudianen gekwetst door de expertise van het Inserm: Roland Gori (professor psychopatologie aan de universiteit van Aix-Marseille) verklaart, in Le Monde van 26 februari: "De CGT dat is pavloviaanse dressuur […]  Men zit in een onderwerping waarvoor men vrij zijn instemming gaf. Politiek is dit gevaarlijk:  het volstaat om te verwijzen naar de werken van Hannah Arendt of Michel Foucault […] Het Inserm rapport is een oorlogsmachine tegen de psychoanalyse. Met, erachter, de economische bijgedachte: zich van de winstgevende markt van de geestelijke gezondheid meester maken. Dit rapport is slechts de aankondiging van wat Elisabeth Roudinesco de "gedragsmens" noemde."

 

Het is deze uitdrukking "pavloviaanse dressuur" die me het idee en de titel van deze lezing heeft gegeven.

 

Niet alle psychoanalytici geven blijk van dergelijke onwetendheid gecombineerd met kwade trouw. Een Daniël Widlöcher, bijvoorbeeld, schreef nog niet lang geleden:

 

"Dat wat de kracht van de gedragstherapieën vormt is niet het eenvoudige feit dat men aan het subject zegt wat hij moet doen; het is dat de voorschriften die voor hem worden gemaakt gebaseerd zijn op een zorgvuldige analyse van de symptomen. De gedragstherapeut beperkt zich er niet toe vast te stellen dat er een verkeersfobie is, zelfs niet dat het gaat om een rijfobie of vliegangst. Hij merkt met nauwkeurigheid op in welke precieze voorwaarden de angst zich ontwikkelt: bij de gedachte om in het voertuig te stijgen, bij de evocatie van een gedwongen immobilisatie of tijdens het vervoer? Het is deze analyse die het mogelijk maakt om de omstandigheden en de exacte drempel van op gang komen van de angst te bepalen; het voorschrift zal er rekening mee houden. Zij zal niet uit een algemeen advies bestaan, maar zal aangeven in welke zeer nauwkeurige situaties de patiënt zijn vrees zal moeten forceren en een zekere hoeveelheid angst aanvaarden. Om de tabaksintoxicatie te bestrijden, zal men de inventaris opmaken van de omstandigheden en de momenten die de handeling van te roken conditioneren, en het is in functie van deze inventaris dat een opgesplitste en progressieve strijd zal geïndiceerd worden" (1996, p. 31). Helaas, de psychoanalytici zoals Widlöcher zijn weinig talrijk. Zij zijn bijna onbestaande in de rangen van de zuivere en harde lacanianen. 

 

Om de zaak in goede banen te leiden, lijkt het me nuttig om drie punten te ontwikkelen: 1° aangeven wat men met "conditi­onering" en "gedrag" bedoelt; 2° uitleggen wat de specificiteit van CGT werkelijk inhoudt; 3° eraan herinneren dat de psycho­analyse een subtiele, maar machtigere vorm van conditionering van de geesten is.

 

 

 

Het "conditioneren"

 

Het woord "conditioneren" wordt op pejoratieve en polemische wijze door psychoanalytici gebruikt zodra zij over de psy­chotherapieën en, in het bijzonder, over CGT spreken. In hun mond betekent dit woord dressuur en mentale manipulatie. In feite is de meest algemene betekenis van dit woord – dat van "conditie" komt -: dat wat iets conditioneert, dit wil zeggen, "bij gebrek waaraan het niet zou bestaan", zoals bijvoorbeeld het filosofisch woordenboek van Foulquié aangeeft (1962, p. 117).

 

In de wetenschappelijke psychologie, heeft dit woord een neutrale betekenis. Het duidt een type van leerproces aan, waarin de omgevingsomstandigheden een determinerende rol spelen (het "pavloviaans" leerproces in het bijzonder) of wel de omge­vingsvoorwaarden van een gedrag die zijn verschijnen, zijn standhouden of verdwijning begunstigen.

 

Aldus, voor het ogenblik, "conditioneer" ik u om naar me te luisteren. Anders gezegd, ik stel gedragingen die de "conditie" vormen voor uw aandacht. Omgekeerd, conditioneert u mij om verder te spreken. Als u niet meer luistert of als u begint te fluiten, zal ik ophouden met spreken. Elk gedrag hangt af van een constellatie van "condities". Het is in die zin dat het "geconditioneerd" is.

 

Ter intentie van diegene die slecht geïnformeerd zijn over de "pavloviaanse" conditionering, herinner ik eraan dat het gaat om een type van leren in de loop waarvan een omgevingselement een nieuwe betekenis verwerft ten gevolge van zijn associatie met een ander element. Wanneer een hond regelmatig de stap hoort van deze die voedsel brengt, zal het horen van dat geluid op de duur dezelfde fysiologische reacties ontlokken als het zien van het voedsel. Als u slachtoffer bent van een agressie op een parkeerterrein, zal het parkeerterrein de betekenis krijgen van een gevaarlijke plaats. Het feit van er terugkeren zal, tenminste gedurende een zekere tijd, een angstreactie veroorzaken. Bij Jacques-Alain Miller, veroorzaakt het woord "Inserm", sinds februari, een adrenalinestoot. Bij hem, hebben bepaalde "condities" of "omstandigheden", waarschijnlijk voor lang, de betekenis van dit acroniem gewijzigd. Dat is de "pavloviaanse" conditionering.

 

Gezien de ambigue betekenis van het woord "conditioneren", gebruiken sommige psychologen, als ik, het bijna niet meer. Het proces dat door Pavlov, een eeuw geleden, werd geanalyseerd wordt uitstekend verklaard met behulp van de concepten van leren en betekenis.

 

 

 

Het woord "gedrag"

 

Een ander ambigu begrip: het "gedrag". De wetenschappelijke psychologen hebben dit concept als basiseenheid van hun observaties gekozen omdat zij op wetenschappelijke wijze willen werken. De ziel, de geest, de wil, het onbewuste en andere psychische entiteiten zijn geen realiteiten die men direct op objectieve wijze kan bestuderen. De enige feiten waarover de onderzoekers het met elkaar kunnen eens worden en dat zij als uitgangspunt van hun constructies kunnen nemen – om eventueel over wil of onbewuste processen te spreken -, zijn waarneembare gedragingen, hun omgevingsvoorwaarden en hun fysiologische correlaten.

 

De psychologen gebruiken spijtig genoeg de term "gedrag" op twee verschillende wijzen. In de enge zin wijst hij op een dui­delijke actie, direct waarneembaar, die zich van "de interne" psychische verschijnselen (de cognitie en de affecten) onder­scheidt. In zijn brede betekenis, duidt hij elke betekenisvolle activiteit aan, direct of indirect waarneembaar. Hij vertegen­woordigt dan drie dimensies: een cognitieve component (waarneming, herinnering, reflexie, enz), een gevoelscomponent (plezier, lijden, onverschilligheid) en een motorische component (actie, lichamelijke expressie). Afgezien van de elementaire reflexen, presenteert elk gedrag deze drie elementen. Ten slotte impliceert elke analyse van een gedrag om rekening te houden met zes variabelen: zijn drie dimensies: cognitie, affecten, acties, de voorafgaande stimuli, de geanticipeerde gevolgen, de toestand  van het organisme.

 

 

 

De geboorte van de cognitieve en gedragstherapeutische stroming

 

In de jaren 1950 hebben psychiaters en psychologen op verschillende plaatsen van de planeet vormen van psychotherapie ontwikkeld die gebaseerd zijn op de wetenschappelijke psychologie. Ze hebben ze "gedragstherapieën" genoemd (GT).


De voornaamste ontwerpers van dit nieuwe paradigma waren de Zuid-Afrikaanse psychiater, Joseph Wolpe (die eerst psychoanalyticus was geweest), een Engelse klinisch psycholoog, Hans Eysenck, en een Amerikaanse experimenteel psycholoog, Fred Skinner.

 

In tegenstelling met de andere stromingen, zijn de GT niet het oeuvre van een Vader-Stichter. De referentietheorie is niet vastgelegd in heilige teksten, die de discipelen tot in het oneindige lezen en toelichten. De referentietheorie is de weten­schap­pelijke psychologie, dit wil zeggen, een geheel van betrekkelijk goed gecontroleerde kennis, maar die doorheen de tijd evo­lueert. Vandaar dat de manier om GT te beoefenen vandaag niet meer dezelfde is als deze van 1960, het jaar dat "behaviour therapy" voor het eerst verscheen in de titel van een werk (een verzameling van artikelen uitgegeven door Eysenk in Londen).

 

Men kan de gedragstherapieën definiëren als het gebruik van de wetenschappelijke psychologie om psychologische problemen op te lossen of nog als systematisch geteste procedures die psychologische stoornissen behandelen dank zij het leren van nieuwe gedragingen: manieren van denken, beleven en handelen.

 

Het voorvoegsel "gedrags" betekent niet dat men exclusief de focus richt op de actie, zelfs wanneer de gedragstherapeuten daaraan veel belang hechten. Het duidt vooral aan dat het gaat om een therapie gebaseerd op de psychologie gedefinieerd als "gedragswetenschap".

 

Het woord "therapie" wordt vaak verkozen boven "psychotherapie" omdat het voorvoegsel "psycho" de ziel ter sprake brengt. De gedragstherapeut werkt niet op de ziel, maar op de gedragingen, wel te verstaan in de brede zin van het woord: gedachten, emoties en acties.

 

In de jaren 60 heeft zich een stroming ontwikkeld van "cognitieve therapie". Het initiatief ervoor kwam vooral van Albert Ellis en Aaron Beck, twee Amerikaanse psychoanalytici, ontevreden over het gebrek aan wetenschappelijkheid van het freudisme en zijn zwakke doeltreffendheid. Ze hebben de idee ontwikkeld dat, wanneer de psychologische problemen ernstig zijn, het niet voldoende is dat de patiënt spreekt, zich herinnert en emoties uit, terwijl de therapeut luistert, analyseert en "diepe" interpretaties communiceert. Volgens hen moet men disfunctionele denkschema's en overtuigingen opsporen om ze op een actieve en systematische wijze te wijzigen.

 

Tijdens de jaren 70, hebben deze twee stromingen zich geïntegreerd in wat men de "cognitieve-gedragstherapieën" heeft genoemd (het enkelvoud legt de nadruk op de grootste gemene deler van de procedures, het meervoud brengt hun ver­schei­denheid naar voren). Deze uitdrukking is in Frankrijk (het westerse land waar het verwerpen van "behaviorisme" het sterkst is geweest)op de voorgrond getreden, maar niet overal. In Nederland bijvoorbeeld, gebruiken de beoefenaars, die zich een­voudigweg als "gedragstherapeuten" definiëren, het woord in ruime zin en houden natuurlijk rekening met "cognitief gedrag". Meer nog, in principe werkt elke ernstige "gedragstherapeut" met de zes variabelen van de gedragsvergelijking die wij zonet vermeld hebben. De uitdrukking "contextuele-bio-cognitieve-affective-praxis therapie" zou juister zijn, maar zij is nauwelijks te gebruiken, zelfs onder de vorm van een acroniem ("CBCAPT"). Om het kort te maken, ik zal hier spreken over "gedrags­therapie" of over "CGT".

 

Uit theoretisch oogpunt, is de beste manier van zeggen misschien "toegepaste wetenschappelijke psychologie" of "psycho­therapie met wetenschappe­lijke oriëntatie". Helaas wordt het woord "wetenschap" door het publiek vaak verkeerd begrepen: nu eens laat het naïef geloven dat de deskundige de "Waarheid" bezit of een verzameling van zekerheden, dan weer veroor­zaakt het weerstanden bij degenen die zich voorstellen dat wetenschappelijke houding en respect voor de persoon onver­enig­baar zijn. In het bijzonder in Frankrijk, zou de therapeut die deze uitdrukkingen zou gebruiken zich gemakkelijk laten etiket­teren als "positivist" of "sciëntist",  tenminste door diegene die Jacques Bouveresse (1999) "littéraristes" [3] noemt en die vandaag de wind van achter hebben in de media.

 

De verankering van de CGT in de wetenschappelijke psychologie heeft tot gevolg dat ze continu evolueren, zowel op het niveau van de procedures als op het niveau van de theorie. De beoefenaars verschillen onder meer betreffende de problemen die ze behandelen, betreffende hun persoonlijke ervaring en hun kennis van het wetenschappelijk onderzoek. Nochtans, over de veelheid van mogelijke varianten heen, kenmerken allen zich door een doel (op tastbare wijze het gedrag wijzigen), de keuze van een middel (de wetenschappelijke aanpak) en een stijl van interageren met de patiënt (die men als "democratisch pedagogisch" kan kwalificeren). Laten we deze drie punten expliciteren:

 

a. Het doel is om concreet, op waarneembare wijze de gedragingen te wijzigen die de patiënt wil veranderen. De veran­de­ringsdoelen worden bepaald na een dialoog. De therapeut helpt de patiënt om realistische en concrete doelen te formu­leren, die rekening houden met zijn welzijn op min of meer lange termijn, en met de kwaliteit van zijn relaties met de andere.
In sommige gevallen beperkt de therapeut zijn hulp tot een uitdrukkelijke en goed afgebakende vraag (bijvoorbeeld zich ontdoen van een fobie om de metro te nemen of in het publiek te spreken). In andere gevallen impliceert een doeltreffende behandeling dat de doelstellingen uitgebreid worden. Aldus kan een persoon die wil af geraken van een alcoholafhanke­lijk­heid zich niet tevreden stellen met een controletechniek op de impulsen om bij tegenslagen te drinken; hij moet ook zijn repertorium van "concurrerende" aangename activiteiten ontwikkelen, hij moet strategieën leren om beter pijnlijke emoties te reguleren en stresserende situaties te trotseren, enz.

Ten slotte, het is altijd de patiënt die beslist over de te bereiken doelen en de graad van betrokkenheid in het leerproces.

 

b. De zorg voor de wetenschappelijkheid.

De gedragsbenadering wordt niet gedefinieerd door een geheel van procedures, noch door een theorie - zelfs niet door de actuele leertheorie. Haar voornaamste kenmerk is het bieden van psychologische hulp terwijl men de zorg voor de weten­schappelijkheid bewaart, dit  wil zeggen voor de zorgvuldige verificatie van de werkhypotheses en van de praktijkeffecten. Zoals in geneeskunde, sluit de zorg voor wetenschappelijkheid geenszins een respectvolle en hartelijke houding uit. Dit is niet alleen een ethische kwestie, maar ook een kwestie van doeltreffendheid: talrijke wetenschappelijke onderzoeken hebben het belang van deze affectieve factoren aangetoond. De gedragstherapeut respecteert en luistert naar zijn patiënt, hij betuigt hem zijn sympathie, de affectieve en seksuele uitglijders vermijdend, …die niet zeldzaam zijn in de praktijk van de sofa.

 

c. De stijl van de therapeut: samenwerking, transparantie, aansporing tot actie

• De gedragstherapeut is geen goeroe. Hij handelt als een respectvolle pedagoog van de "lerende", bezorgd om hem vlug meer autonomie te laten bereiken. Hij vermijdt om een relatie tot stand te brengen die gekarakteriseerd is door gehoorzaamheid aan de autoriteit, genegenheid of liefde. Hij probeert een serene en sympathieke werksfeer te scheppen.
• De therapeut
expliciteert in alle duidelijkheid de principes, de doelstellingen, de methoden, de contracten, de criteria van evaluatie, de resultaten. Hij stelt eventueel lectuur voor die het de patiënt mogelijk maken de processen die hem verstoren en de logica van de behandeling te begrijpen. Hij onthoudt er zich van om een onbegrijpelijk jargon te gebruiken om indruk te maken.
• De patiënt die zich wil bevrijden van goed verankerde reacties kan er zich niet toe beperken om te spreken en interpretaties te ontvangen gedurende een of twee uren per week. Hij moet, in het dagelijkse leven, "therapeutische taken uitvoeren", dat wil zeggen systematische observaties en pogingen tot nieuw gedrag.

 

De procedures verschillen aanzienlijk, reden waarom het beter is de meervoudsvorm "cognitieve gedragstherapieën" te gebruiken.

 

 

 

Een voorbeeld van een gedragstherapeutische behandeling

 

Ik beperk me hier tot één behandelingstype en één voorbeeld: de behandeling van spinnenfobie die ik zelf toepas. Ik heb nog geen kakkerlakkenfobie behandeld waarover Dhr Miller fantaseert. De principes zijn dezelfde. De persoon die lijdt onder een zeer intense vrees voor spinnen, zelfs voor niet gevaarlijke, kan proberen om het beginpunt van deze fobie te herinneren. De herinnering is niet zonder belang. Evenwel, in tegenstelling tot een wijd verspreide opvatting, het zich weer herinneren van de eerste ervaring is niet noodzakelijk en, van de andere kant, is ze niet voldoende om zich te bevrijden van het probleem. Veel mensen herinneren zich perfect het trauma dat aan de start ligt van een fobie zonder dat dit hun emotionele reactie wijzigt!

 

Een psychoanalyticus kan geloven dat de angst voor spinnen komt door de symboliek van dit dier. Volgens Freud is "de spin, in de droom, een symbool voor de moeder, maar voor de fallische moeder, die men vreest, zodat de schrik voor de spin de angst voor de incest met de moeder uitdrukt en de hevige schrik voor de vrouwelijke geslachtsorganen."(1933, G.W., XV, p. 25; trad., 1984, p. 36)

 

Een lacaniaans psychoanalyticus zal de nadruk leggen op wat Freud "de interpretatie door woord-bruggen ("Wort-Brücke")" noemde en die Lacan herdoopte tot "betekenisontleding". Hij zou kunnen denken dat de spinnenvrees de negatie van een arrest betekent. Immers in "araignée" hoort hij "arrêt nié".

 

Wat doet een gedragstherapeut? Zeker geen pavloviaanse of andere "dressuur".

 

In principe zal hij de patiënt eerst uitnodigen om zich juist te informeren over spinnen, bijvoorbeeld door het lezen van een wetenschappelijk werk (geen horror film natuurlijk). De patiënt moet op een objectieve wijze leren welke spinnen gevaarlijk zijn en welke het niet zijn. In België is het probleem eenvoudig: er zijn geen echt gevaarlijke spinnen. De situatie is reeds verschillend in het Zuiden van Frankrijk, om niet over de Afrikaanse landen te spreken.

 

De tweede stap: de patiënt wordt verzocht om te leren hoe zich te kalmeren wanneer hij schrik heeft. Het blijkt belangrijk en soms noodzakelijk dat hij drie dingen leert:

 

1° Leren om de ademhaling te controleren, dat wil zeggen, in de meeste gevallen, hyperventilatie afremmen, vooral buik­ademhaling proberen toe te passen en zo langzaam mogelijk uitademen. Voor de personen die met paniek reageren, zijn systematische oefeningen over het algemeen noodzakelijk.

 

2° Leren om de spiertonus snel te verminderen. Dit impliceert systematische oefeningen van relaxatie

 

3° Leren om zelfinstructies te gebruiken. Het gaat niet eenvoudigweg om de methode Coué, die erin bestaat zich dezelfde algemene formule te herhalen. De zelfinstructies zijn korte en nauwkeurige formules, die het mogelijk maken om de drama­tiserende ideeën te bestrijden die door een fobogene situatie worden geïnduceerd.

 

Wanneer deze nieuwe vaardigheden verworven zijn, stelt de therapeut aan de patiënt voor over te gaan tot de actie, op een progressieve wijze, in stappen. Het is weliswaar belangrijk om te spreken en om ideeën te proberen te veranderen, maar de meest efficiënte wijze om gedachtenschema's – in dit geval de gevaarlijkheid van spinnen - te herstructureren is beroep te doen op de actie. Net zo min als men leert zwemmen door over zwemmen te praten, kan men een intense en goed verankerde emotionele reactie uitschakelen door zich tot woordgebruik te beperken.

 

In akkoord met de patiënt zal de therapeut beginnen om een heel kleine spin opgesloten in een bokaal te tonen. De bokaal zal gezet worden op een afstand gewenst door de patiënt.

 

De volgende stappen zullen zijn:

 

 

Bij elk van deze stappen, geeft de therapeut eerst een demonstratie. Voor de patiënt een spin aanraakt, moet de therapeut het voor gedaan hebben. Om van een stap over te gaan naar de volgende, vraagt de therapeut altijd het akkoord van de patiënt.

 

Dank zij deze confrontatieoefeningen – die men "exposure", "flooding" of "desensitisering" noemt, leert de patiënt twee zaken. Enerzijds wijzigt hij zijn perceptie over spinnen. De betekenis die hij aan deze dieren toekende wijzigt "grondig", duurzaam, tenzij hij later een werkelijk moeilijke ervaring opdoet. Anderzijds leert de patiënt hoe hij met een sterke emotionele reactie moet omgaan, in dit geval de vrees. Hij ondervindt de doeltreffendheid van de regulatie van ademhaling en spiertonus, evenals de mogelijkheid om de gedachtenstroom te loodsen en catastrofegedachten te neutraliseren door andere gedachten, bewust en vrijwillig op punt gezet. Dit is lijnrecht in tegenstelling met de "wrede" therapie door Dhr Miller voorgesteld: de therapeut is, om zijn woorden te hernemen, geen "commandochef"; de patiënt "brult" niet, hij is niet getraumatiseerd.

 

De vrees voor spinnen verdwijnt na enkele uren oefening. Deze vrees wordt niet door een ander symptoom vervangen. Juist omgekeerd: men observeert een positief sneeuwbaleffect. De patiënt die zijn spinnenfobie heeft kunnen beheersen en laten verdwijnen stelt een verbetering vast van zijn zelfwaardegevoel en,  meer precies, de bijna automatische verdwijning van de schrik voor insecten die hem minder bang maakten, bijvoorbeeld pissebedden en kakkerlakken. Als andere dieren hem reeds langer bang maakten, bijvoorbeeld slangen, dan zal hij opnieuw moeten oefenen, maar het leren zal sterk vergemakkelijkt zijn door de reeds verworven vaardigheden.

 

Zoals in elk leerproces hangen de resultaten van de gedragstherapieën af van verschillende parameters: de toestand van de persoon in het begin, het belang dat hij hecht aan de verandering, de aanwezigheid van efficiënte procedures, de competentie en de bekendheid van de therapeut, de kwaliteit van de relatie met hem, de anticipatie van positieve effecten, de trouw aan de methode, de geleverde inspanning, de graad van tevredenheid ervaren ten gevolge van veranderingen, de reacties van de omgeving, de capaciteit om kortstondige mislukkingen te relativeren, enz.

 

 

 

Freudiaanse leugens over de doeltreffendheid

 

De therapeutische resultaten van de psychoanalyse zijn, vanaf het begin, gering geweest. Freud heeft zijn mislukkingen opge­smukt tot zogenaamde genezingen. Vanaf de jaren '20 heeft hij verkozen zijn tijd door te brengen met leeranalyses, liever dan nog te proberen om personen te behandelen die aan ernstige stoornissen lijden. Hij heeft leerlingen opgeleid, die door hem als analytici werden erkend op voorwaarde dat ze zijn interpretatieschema's zeer nauwkeurig aannamen. "Klonen" als het ware. (Ik spreek over "kloon", in de betekenis zoals Dhr Miller het verstaat).

 

Betreffende de kwestie van de freudiaanse leugens, verwijs ik naar de werken van de geschiedschrijvers van de psychoana­lyse. Ik vermeld op de eerste plaats Henri Ellenberger, auteur van een monumentaal werk over de geschiedenis van de psychiatrie, heruitgegeven in 1994 bij Fayard, onder de titel Histoire de la découverte de l’Inconscient (Geschiedenis van de ontdekking van het onbewuste). Hij is het die, op het einde van de jaren '60, de documenten heeft gevonden die aantonen dat de beroemde Anna O., beschouwd als de hoofdcasus van de psychoanalyse, zogezegd genezen van al haar symptomen, in werkelijkheid gedurende de therapie achteruit ging, tot ze in een psychiatrische instelling moest geplaatst worden.

 

De geschiedenis van de leugen betreffende de basiscasus van de psychoanalyse is in detail uitgebracht bij Aubier door Borch-Jacobsen, onder de titel: Souvenirs d’Anna O. Une mystification centenaire.

 

Betreffende het freudiaans bedrog heeft de Engelstalige lezer ruime keuze. Bijzonder verhelderend is een bloemlezing van twintig teksten verzameld door Frederick Crews (Universiteit Berkeley), Unauthorized Freud. Doubters Confront a Legend.

 

In het Frans is het best gedocumenteerde werk, tot nu toe, dit van Jacques Bénesteau (univ. Toulouse-Rangueil), Mensonges freudiens. Ik permitteer me om de nadruk te leggen op dit uitzonderlijke werk, natuurlijk stilzwijgend voorbijgegaan door de grote Franse en Franstalige Belgische pers. Voor zover ik weet hebben slechts enkele tijdschriften zoals La Recherche en Science et pseudo-sciences het voorgesteld aan hun lezers.

 

 

 

De conditionering van de gepsychoanalyseerden

 

Er zou veel te zeggen zijn over het gebrek aan eerlijkheid van veel psychoanalytici, over hun gebrek aan doeltreffendheid en wetenschappelijkheid.

 

Ik beperk me hier ertoe om de kwestie van de suggestie aan de orde te stellen, aangezien dit het punt is waarop veel analytici dezer dagen de nadruk hebben gelegd om hun praktijk te onderscheiden van deze van de "psychotherapeuten" en in het bijzonder van de gedragstherapeuten, beschuldigd van "conditioneerders" en "dresseurs" te zijn.

 

Freud is tijdens heel zijn loopbaan geïnterpelleerd geweest over de kwestie van de suggestie. In zijn eerste publicaties (in 1895), legt hij uit ontdekt hebben dat al zijn patiënten, zonder enige uitzondering, neurotisch zijn omdat zij de herinnering van seksuele mishandelingen ondergaan tijdens de kinderjaren hebben verdrongen. Freud beweert dat het volstaan heeft dat de patiënten zich dit herinneren om genezen te zijn. Het is natuurlijk een leugen, zoals de brieven aan zijn vriend Wilhelm Fliess erover getuigen. Zijn collega's nemen het niet serieus. Met reden. Zeker erkennen zij het belang van de seksualiteit en van mishandelingen in bepaalde gevallen, maar de veralgemening van Freud schijnt hun het resultaat van manoeuvres van suggestie te zijn. Vervolgens (vanaf september 1897), zal Freud zeggen dat deze verhalen teruggaan op fantasmen. Maar ook daar nog, kan men zonder vele risico's om zich te vergissen opperen dat Freud, in de meeste gevallen, heeft gesuggereerd (zie bvb. Van Rillaer, 2003, p. 183-187).

 

Freud heeft uiteindelijk toegegeven dat de psychoanalyse werkt door suggestie. Alleen, spreekt hij erover in het kader van zijn theorie over de "overdracht". Bekijken we enkele teksten van nabij. Freud schrijft:

 

" De patiënt, die geacht wordt niets anders te  zoeken dan een oplossing van de conflicten die zijn lijden veroorzaken, ontwikkelt bijzondere belangstelling voor de persoon van de arts. Alles wat op deze persoon betrekking heeft lijkt hem belangrijker te zijn dan zijn eigen zaken en leidt de aandacht af van zijn ziek-zijn." (1917, XI, p. 456s, trad. 1999, p. 558)

 

" Voor zover de overdracht positief is, bekleedt hij de arts met autoriteit, omvormt hij zijn communicaties en interpretaties in geloofspunten. "(idem, p. 463, tr., p. 565)

 

" In onze techniek, hebben wij de hypnose slechts opgegeven om de suggestie te herontdekken onder de vorm van overdracht " (idem, p. 464, tr. p. 566)

 

"In elke analytische behandeling installeert zich, zonder enige tussenkomst van de arts, een intense affectieve relatie van de patiënt naar de persoon van de analyticus, een relatie die door geen enkel van de reële omstandigheden verklaard kan worden.[... ] Deze relatie, die men, om kort te gaan, overdracht noemt, neemt weldra bij de patiënt de plaats in van het verlangen om te genezen en wordt, zolang zij teder en gematigd is, de steun van de medische invloed en de echte veerkracht van het gewone analytische werk. "(1925, G.W., XIV, p. 67, tr. 1984, p. 70s)

 

"Het is volkomen waar dat ook de psychoanalyse door middel van de suggestie werkt, zoals andere psychotherapeutische methoden. "[ Es ist ganz richtig, dass auch die Psychoanalyse mit dem Mittel der Suggestion arbeitet wie andere psychotherapeutische Methoden] (idem, p. 68, tr., p. 71).

 

Lacan zelf bekende in zijn laatste seminarie: "de psychoanalyticus is een rhéteur [redenaar]. Om door te gaan in de dubbel­zinnigheid, zal ik zeggen dat hij rhétifie [neologisme: +/- rede-voert], hetgeen impliceert dat hij rectifie [herziet]. Rectus, het Latijnse woord, dubbelzinnig met rhétification. [... ] Wat ik de rhéteur heb genoemd die er in de analyticus is, werkt slechts door suggestie. Hij suggereert, het is het eigene van de rhéteur, hij legt op geen enkele wijze iets op dat vastheid zou hebben.

Het is zelfs daarvoor dat ik ex - heb bepaald als wat verdragen wordt, hetgeen slechts verdraagt te ex-sister [bestaan]. Hoe moet de analyticus werken om een geschikte rhéteur te zijn? Het is daar dat wij tot een ambiguïteit komen. Het onbewuste, zegt men, kent de contradictie niet. Het is wel daarin dat de analyticus moet handelen met iets dat niet gebaseerd is op contra­dictie. Er is niet gezegd dat datgene waarover het gaat waar of vals is. Wat waar is en wat vals, dat is wat men de macht van de analyticus noemt, en het is daarin dat ik zeg dat hij een rhéteur is." (1979, p. 6s)

 

Een frequente bron van machtsmisbruik in het gebied van de psychotherapie is de relatie van fascinatie en onderwerping die zich daar gemakkelijk ontwikkelt. Reeds aan het begin van XIXe eeuw werd het verschijnsel onder de naam van " rapport magnétique"  goed beschreven, door de "magnetiseurs", discipelen van Mesmer en voorlopers van de hypnose. Deze voorvaders van de psychotherapie hadden, bij talrijke patiënten, de dispositie om te geloven dat de therapeut beschikt over bovennatuurlijke bevoegdheden, het toenemende verlangen van contacten met de therapeut, de ontwikkeling van een echte amoureuze hartstocht en een totale ondergeschiktheid vastgesteld (zie Ellenberger, 1974, p. 67-68, 131-34).

 

Dit thema is het onderwerp geweest van de lezing van Pierre Janet op het internationale congres van psycholo­gie dat in 1896 in München werd gehouden. Janet beschreef de hartstocht die zich bij het merendeel van de patiënten voor hun psychotherapeut ontwikkelt. Hij zegt: "Ik kan deze behoefte niet beter beschrijven dan door ze te vergelijken met een passie waarvan de symptomen goed gekend zijn, de morfinomanie" (1897, p. 118). Sprekend over de "hysterische" vrouwen schrijft hij: "Hij die zich met hen bezighoudt is in hun ogen niet meer een gewone man; hij neemt een preponderante positie in waarnaast niets nog in aanmerking komt. Voor hem zijn ze bereid alles te doen, want ze schijnen voor eens en voor altijd de beslissing genomen te hebben om hem blindelings te gehoorzamen" (idem, p. 125s). Janet beëindigde zijn uiteenzetting door te zeggen dat de arts "de behoefte aan leiding" moet gebruiken om "de geest" van de patiënt "op te voeden", maar dat hij hem, in tweede instantie, moet leren om het zonder de arts te stellen, eerder dan toe te laten dat er zich een "gevaarlijke passie van slaapwandelaars ontwikkelt".

 

Na achtereenvolgens de psychoanalyse en CGT beoefend te hebben, kan ik zeggen dat de afhankelijkheidsrelatie veel sterker is in psychoanalyse dan in de CGT. Dit namelijk verklaart dat de patiënten in analyse snel de reden laten varen waarom ze met de kuur begonnen zijn (stoornissen die doen lijden en die de psychoanalyse vaak niet in staat is te laten verdwijnen) ten gunste van de doelstellingen van de analyticus (dromen analyseren, zich seksuele ervaringen uit de kindertijd herinneren, enz). De socioloog Nathan Stern geeft talrijke voorbeelden van deze verschuiving, in La fiction psychanalytique, een zeer leerzaam werk over "de trucjes" van de freudianen om hun patiënten te onderwerpen.

 

Laten we afsluiten met een voorbeeld. Niet zomaar een voorbeeld: Pierre Rey. Gedurende tien jaar kwam de hoofdredacteur van Marie-Claire elke dag van de week in analyse bij Lacan. Bij mijn weten was hij de enige die een boek geschreven heeft over zijn ervaring als cliënt bij Lacan.

 

Rey is met zijn kuur begonnen om zich van sociale fobieën te bevrijden. Van dit lijden, is er erg weinig sprake in zijn analyse. De psychoanalytici verachten "de symptomen". Rey geeft ons mooie illustraties van zijn afhankelijkheid van de analyticus. Ziehier twee staaltjes:

 

"Lacan wist dat ik laat opstond. - Tot morgen, zes uur. – Akkoord. - Zes uur 's ochtends. - Luistert... Hij drukte me de hand. De volgende dag vertrok ik van thuis zonder een oog dichtgedaan te hebben. Hij herhaalde het experiment totdat hij zeker was dat ik plooide naar zijn eisen. Er zou meer nodig geweest zijn om me te doen opgeven: ik was geboeid. Had hij me moeten vragen hem te vervoegen aan de andere kant van de wereld voor een onderhoud van twintig seconden voor tien miljoen, ik zou het geld gevonden hebben en ik zou erheen gegaan zijn. Wanneer zij deze kracht hebben, is de band van de overdracht niet door te snijden. Ik stelde me het probleem in niet deze termen, ik had de keus niet: het was kwestie van leven of dood "(1989, p. 67s).

 

Tijdens een avond bij vrienden, hoort Rey twee jonge mannen zeggen dat Lacan een gevaarlijke charlatan is. Hij reageert: "Gedurende vijf minuten had ik de kracht om niet tussen te komen. Vervolgens voelde ik een witte waas me de blik verduisteren terwijl een fantastische adrenalinestoot me deed rechtveren, plots doodsbleek, spieren gespannen, een gelaat als van steen. Ik wees beurtelings naar hen met een moorddadige wijsvinger en ik hoorde me zeggen met heldere stem: Luister naar mij, klootzakken... Luistert goed naar mij... Verroer nog een vin, zeg nog een woord en ik vermoord u. Verlamd, krijtwit, ik geloof dat zij zelfs niet meer ademden. Uit vrees dat ik mijn belofte zou houden, ben ik het afgestapt. Zij profiteerden ervan om de plaats op de toppen van de tenen te verlaten. (idem, p. 146s).

 

Heeft deze verafgoding van de analyticus Rey geholpen om zich van zijn "symptomen" te bevrijden? Na afloop van tien jaar van analytisch "werk", zeer duur betaald, schrijft hij: " Dit toegeven vandaag doet me glimlachen: ik ben nog altijd even fobisch. Maar intussen, heb ik met mijn fobieën onderhandeld. Ofwel plaats ik me niet meer in de positie ze te ondergaan ofwel, ze beschouwend als het ongeluk van een lege tijd, onderga ik ze, wat moet ik anders doen, met de verveelde berusting die externe fataliteiten oproepen."(1989, p. 77. het is Rey die onderstreept)

 

In de loop van de 25 laatste jaren, waarin ik patiënten heb kunnen zien die met psychoanalyse werden behandeld en patiënten die met CGT werden behandeld, heb ik vaak patiënten in analyse ontmoet die net zo afhankelijk waren van hun analyticus als Pierre Rey het was van Lacan, zijn goeroe, zijn "lacangourou". Ik heb slechts zeer zelden patiënten van gedragstherapeuten ontmoet die van dergelijke infantiele afhankelijkheid blijk geven.

 

Als er "ergens" een conditionering van de geesten gebeurt, dan is het niet bij gedragstherapeuten dat men het moet zoeken, maar wel eerst bij Freud, vervolgens bij zijn ijverige discipelen, discipelen van wie velen meer geïnteresseerd zijn in de macht en het geld dan in de waarneembare gevolgen van hun zeer lange en dure analyses.

 

 

Geciteerde publicaties

 

Bénesteau, J. (2002) Mensonges freudiens. Histoire d’une désinformation séculaire. Belgique, Mardaga (verdeeld in Frankrijk door SOFEDIS), 400 p. Zie ook de zeer interessante site www.psychiatrie-und-ethik.de die teksten biedt in het Duits, het Frans en het Engels.

Borch-Jacobsen, M. (1995) Souvenirs d’Anna O. Une mystification centenaire. Paris : Aubier, 120 p.

Bouveresse, J. (1999) Prodiges et vertiges de l’analogie. De l’abus des belles-lettres dans la pensée. Paris : Raisons d’agir, 158 p.

Crews, F. (1998) Unauthorized Freud. Doubters Confront a Legend. New York & London : Viking, 302 p.

Ellenberger, H. (1970) The Discovery of the Unconscious. N.Y. Basic Books. 932 p. Trad. : A la découverte de l’lnconscient. Histoire de la psychiatrie dynamique. Villeurbanne : Ed. Simep, 1974, 760 p. Rééd. : Histoire de la découverte de l’inconscient. Paris : Fayard, 1994.

Ellis, A. (1998) How to control your anxiety before it controls you. Trad. : Dominez votre anxiété avant qu’elle ne vous domine. Trad., Montréal, Éd. de l’Homme, 1999, 270 p.

Foulquié, P. (1962) Dictionnaire philosophique. Paris : PUF.

Freud, S. (1905) Ueber Psychotherapie. Gesammelte Werke. Frankfurt am Main : Fischer, vol. V, p. 13-26.

Freud, S. (1917) Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse. G.W., vol. XI. Trad. : Conférences d’introduction à la psychanalyse. Gallimard, 1999.

Freud, S. (1925) Selbstdarstellung. G.W., vol. XIV, p. 33-96.

Freud, S. (1933) Neue Folge der Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse, Gesammelte Werke, vol. XV. Trad. : Nouvelles conférences d’introduction à la psychanalyse, Trad. Gallimard, 1984.

Freud, S. (1938) Some elementary lessons in Psycho-analysis. G.W., vol. XVII, p. 141-7.

Grünbaum, A. (1984) The foundations of psychoanalysis. Trad. : Les fondements de la psychanalyse. Une critique philosophique. Paris : P.U.F., 1996, 464 p.

INSERM (2004) Psychothérapie. Trois approches évaluées. Paris : éd. de l’Inserm [101 rue de Tolbiac, 75654 Paris], 568 p.)
Internet : http://ist.inserm.fr/basisrapports/psycho_gch.html

Janet, P. (1897) L’influence somnambulique et le besoin de direction. Revue philosophique, XLIII, p. 113-43.

Kardiner, A. (1977) My Analysis With Freud. N.Y. : Norton. Trad. : Mon Analyse avec Freud. Paris : Belfond, 1978.

Lacan, J. (1973) Télévision. Paris : Seuil, 74 p.

Lacan, J. (1977) Ouverture de la section clinique, Ornicar ?, 9, p. 7-14.

Lacan, J. (1979) Une pratique de bavardage. Le séminaire. Ornicar ?, 19, p. 5-9. (Texte établi par J.-A. Miller).

Rey, P. (1989) Une saison chez Lacan. Paris : Laffont.

Roudinesco, E. (1999) Pourquoi la psychanalyse ? Paris : Fayard, 198 p.

Sokal, A. & Bricmont, J. (1997) Impostures intellectuelles. Paris : Odile Jacob, 276 p. Rééd. Le Livre de poche, n° 4276, 1999.

Stern, N. (1999) La fiction psychanalytique. Étude psychosociologique des conditions objectives de la cure. Mardaga, 201 p.

Turkle, S. (1978) Psychoanalytic politics. Freud’s French Revolution. Trad., La France freudienne. Paris : Grasset, 1982, 306 p.

Van Rillaer, J. (1981) Les illusions de la psychanalyse. Liège : éd. Mardaga (diffusé en France par SOFEDIS), 4e éd. : 1996, 420 p.

Van Rillaer, J. (2003) Psychologie de la vie quotidienne. Paris : Odile Jacob, 2003, 336 p.

Van Rillaer, J. (2004a) Une légende moderne : « Les comportementalistes ne traitent que des symptômes » , Journal de Thérapie comportementale et cognitive. Paris : Masson, 14 (1), p. 3-7.

Van Rillaer, J. (2004b) Traiter le Moi profond ou les symptômes ? In : Le Moi. Du normal au pathologique. Auxerre : Ed. Sciences Humaines (diffusion P.U.F.), p. 337-344.

Widlöcher, D. (1996) Les nouvelles cartes de la psychanalyse. Paris : Odile Jacob, 276 p.

 

 

Voetnoten

 

[1] Jacques Van Rillaer is Professor psychologie aan de Université de Louvain-la-Neuve.

[2] Van Rillaer Jacques, Le « dressage pavlovien » des freudiens. Comprendre le conflit psychanalyse - psychologie scientifique. Science et pseudo-science (Paris) – Vertaling: Gilbert Allemeesch

[3] Nota van de vertaler: littérarisme: de tendens om te geloven dat een wetenschappelijk resultaat slechts werkelijk diep en belangrijk kan worden eens dat men erin is geslaagd om er een literaire versie van te geven.

 

 

 

 

Freud op de sofa

counter stats