Conferentie Min. Demotte van 26 april 2006:
“De Geestelijke Gezondheid: een essentiële sector die
moet erkend worden”
Het
standpunt van de psycholoog
interventie BFP-FBP verwoord door P. De Meulemeester
Geachte heer de Minister,
Geachte mevrouw en heren volksvertegenwoordigers,
Dames en heren,
Ik breng u het standpunt van de BFP-FBP, de Belgische
Federatie van Psychologen – la Fédération Belge de Psychologues. De BFP-FBP is
een Federatie van verschillende verenigingen en telt bijna 2000 leden. 1300
daarvan zijn klinisch psychologen: 300 Franstalige en 1000 Nederlandstalige.
Wat willen de klinisch psychologen?
Naast de redenen die voorgaande sprekers hebben
aangehaald, wensen klinisch psychologen een wettelijke regeling in KB78 ook nog
om een aantal problemen in de actuele uitoefening van hun beroep op te lossen.
Ik som er enkele op:
-
Zelfstandig werkende klinisch psychologen zijn nog
steeds BTW-plichtig
-
Ondanks het feit dat psychologen al meer dan 30 jaar
tot de erkenningvereisten van verschillende ziekenhuisdiensten behoren is hen in
de ziekenhuisfinanciering en -boekhouding geen specifieke plaats toegekend. In
menige regeling blijkt het telkens een vergeten groep: klinisch psychologen bestaan
immers niet of er zijn geen gegevens beschikbaar om een regeling uit te werken.
-
Psychologen zijn niet of nauwelijks vertegenwoordigd in
overlegorganen.
-
De Wet op de Patiëntenrechten is niet zonder meer
toepasbaar.
-
Het is ook niet mogelijk om tussen te komen t.a.v.
collega’s die zich niet houden aan de deontologie.
-
De Belgische bevolking zoekt psychologische hulp maar vindt
er moeilijk toegang toe. Patiëntenverenigingen kunnen hiervan getuigen.
Een wettelijke regeling in KB78 is een noodzakelijke
voorwaarde voor een oplossing van al deze problemen.
Klinisch psychologen zijn academisch opgeleid gedurende
5 volledige studiejaren. Daarbij is een stagejaar inbegrepen dat hen voorbereidt
op de praktijk. De klinisch psycholoog werkt autonoom binnen de grenzen van
zijn competentiegebied, en werkt intensief en frequent samen met andere
zorgverleners. Klinisch psychologen zijn bereid hiervoor verantwoordelijkheid
op te nemen en aanvaarden dat zij aansprakelijk kunnen gesteld worden als zij
hierin fouten maken. Het gaat niet enkel om het publiek te beschermen tegen
charlatans, maar ook om waar nodig de deontologie bij erkende beoefenaars te
doen respecteren. … Het verbaast het ons dan ook zeer dat in het voorontwerp
klinisch psychologen, en enkel zij, geen autonome handelingen zouden stellen.
Het zal niet onbekend zijn dat de BFP het huidig
voorontwerp niet steunt. Ik leg verder uit waarom.
Klinisch psychologen hebben een multidimensionele visie
op gezondheid. Gezondheid is een toestand van fysiek, psychisch én sociaal
welbevinden. Dit bio-psycho-sociaal model is voor de BFP-FBP niet zo maar een
slogan. Wij zijn ervan overtuigd dat patiënten gebaat zijn met een integrale
benadering van hun gezondheidsproblemen. De psycholoog moet nààst andere
gezondheidsberoepen staan en bijdragen tot de verhoging van hun kennis van de
psychologische dimensie van gezondheid. Een integrale benadering mag dan op
vele plaatsen in de gezondheidszorgpraktijk in België een ver verwijderd ideaal
zijn, toch wordt er reeds op vele plaatsen intensief samengewerkt met kennis
van elkaars competenties om een geïntegreerde zorg in het belang van de patiënt
te realiseren. Nieuwe wetgeving moet deze evolutie ondersteunen. Indien nieuwe
beroepen wettelijk geregeld worden is een toevoeging naast alle andere in het
eerste hoofdstuk van KB78, de evidente optie. Er is maar één gezondheid en
één gezondheidszorg. Dit is ook zo voorzien in het wetsvoorstel Vandenberghe.
Het huidige voorontwerp creëert een nieuw derde hoofdstuk
in KB 78 waar alle disciplines die zich richten op de ‘geestelijke
gezondheidszorg’ ondergebracht worden. Dit bevordert geen geïntegreerde gezondheidszorg.
Integendeel het bevestigt een achterhaalde dichotome opvatting over gezondheid als
bestaande uit 2 afzonderlijke entiteiten – lichaam en psyche. Voor elke van
beide zou de patiënt zich telkens richten tot andere gezondheidszorgsystemen
met andere zorgverleners. Dit is onwenselijk en blijkt overigens nauwelijks te
realiseren. Beroepen die geregeld zijn in het eerste en tweede hoofdstuk
dienden opnieuw opgenomen te worden in het derde hoofdstuk. In de laatste
versie werden zo ook de huisarts en specialisten niet-psychiaters opgenomen.
Dit is natuurlijk terecht, zoals gezegd kan men de verschillende dimensies van
gezondheid niet opsplitsen in sectoren of exclusief toewijzen aan specifieke
beroepen. Een afzonderlijk derde hoofdstuk creëert dus eerder problemen dan
verheldering.
Het voorontwerp gaat nog verder. De titel van deze conferentie geeft het aan.
Men wil een ‘sector’ erkennen. Wij begrijpen dit eigenlijk niet. KB78 regelt
beroepspraktijken, geen sectoren. Gezondheidszorgbeleid is gemeenschapsmaterie.
De bevoegdheden die aan de Hoge Raad voor de GGZ worden toegekend gaan
alleszins verder dan louter beroepsuitoefening. Wij wensen overigens, zoals
gebruikelijk is in het KB78 dat beroepspraktijken regelt en geen sectoren, dat
er een Hoge Raad komt per beroepsgroep. Door de gerichtheid op het erkennen van een sector, dient ineens alles
geregeld worden: er staan nu zowat 16 beroepen in het derde hoofdstuk vermeld. Voor
sommige beroepen wordt er eigenlijk zelfs niets geregeld, ze worden enkel
vernoemd.
Het resultaat is naar onze mening een ingewikkeld KB78
met verouderde en onwerkbare scheidslijnen en met juridische inconsistenties. De
BFP-FBP steunt dit voorontwerp niet.
Wij hebben begrepen dat de motivatie om vast te houden
aan een apart hoofdstuk gegrond is in een zich afzetten tegenover de
geneeskunde zoals die tot op heden wettelijk bepaald is.
Toegegeven, de formulering van het KB78 uit 1967 maakt
het er niet makkelijk op. De negatieve definitie van wat geneeskunde is, maakt
dat elk ander beroep per definitie onwettelijke uitoefening van de geneeskunde
wordt, tenzij het als een uitzondering op de geneeskunde wordt gedefinieerd.
Dit is ook het geval in het wetsvoorstel Vandenberghe. Ondanks het feit dat de
formulering in dit wetsvoorstel voldoende juridische garanties biedt – en dit
werd bevestigd door de Raad van State – blijven sommigen moeite hebben met het
feit dat artsen bevoegd blijven over bepaalde domeinen terwijl zij niet moeten voldoen
aan dezelfde opleidingsvereisten als de deskundige op dit domein.
Om uit deze impasse te geraken heeft de BFP-FBP recent
een alternatieve oplossing voorgesteld, een zogenaamde ‘derde weg’, na de
‘eerste weg’ in het wetsvoorstel Vandenberghe en de ‘tweede weg’ in het
voorontwerp. Deze ‘derde weg’ biedt alle gezondheidszorgberoepen inclusief de
artsen de garantie dat hun beroep niet door onbevoegden uitgeoefend wordt, én definieert
alle beroepen op een positieve wijze. We hebben de heer Vandenberghe bereid
gevonden om zijn wetsvoorstel uit 2004 in deze zin te amenderen. Deze derde weg
‘moet’ niet per se voor de BFP-FBP, maar kan een uitweg bieden uit de patstelling
tussen de eerste weg (het wetsvoorstel Vandenberghe) en de tweede weg (het
derde hoofdstuk).
En wat met de psychotherapie?
Voor klinisch psychologen is psychotherapie slechts één
van hun beroepsactiviteiten naast psychologische evaluatie, adviesverlening en
begeleiding. De meeste klinisch psychologen volgen doorgaans na enkele jaren
praktijk een specialistische opleiding in de psychotherapie. Het is duidelijk dat
ook andere beroepen in de gezondheidszorg psychotherapeutische methoden
toepassen. Vele psychotherapieverenigingen bestaan nochtans grotendeels uit
klinisch psychologen.
Het is onmogelijk een uniforme invulling te geven van
‘psychotherapeut’ wanneer er zoveel verschillende opleidingen zijn en zoveel
verschillende basisberoepen. Dit blijkt ook uit de beslissing van de Europese
Commissie in 2004 om de psychotherapie niet op te nemen in de lijst van
beroepen betreffende de automatische erkenning in het kader van het vrij
verkeer van personen in Europa.
Er blijven grote verschillen bestaan tussen
psychotherapeuten naargelang het basisberoep. Men kan toch niet beweren dat het
geen verschil maakt of iemand een vooropleiding van 5 jaar achter de rug heeft
of niet. Het is de logica zelf om de psychotherapie te zien als een bijzondere
beroepstitel van basisberoepen in de gezondheidszorg: psychiater-psychotherapeut,
psycholoog-psychotherapeut, maatschappelijk werker-psychotherapeut,
verpleegkundige-psychotherapeut, enz… Dit is ook conform het advies van de Hoge
Gezondheidsraad en de visie van EFPA (de Europese vereniging van
psychologenverenigingen). Door de vermelding van basisberoep én psychotherapeut
in de titel, wordt tenslotte de transparantie voor de cliënt of patiënt bovendien
sterk verhoogd.
Psychotherapie is slechts één activiteit in de praktijk
van psychische hulpverlening. De publieke opinie denkt bij psychische
hulpverlening meteen en vaak enkel aan ‘psychotherapie’. Geestelijke
gezondheidszorg is meer dan ‘psychotherapie in strikte zin’. Zo consulteert de
overgrote meerderheid van de cliënten van ambulante centra geestelijke
gezondheidszorg overigens niet meer dan 5 maal. Niet elke hulpvraag wordt
beantwoord met een psychotherapeutisch aanbod. Integendeel, psychotherapie is
niet altijd geïndiceerd. En steeds stelt zich de vraag welke vorm van
psychotherapie meest aangewezen is. Vele hulpvragen dienen dus eerst
geëvalueerd en getaxeerd te worden. Andere zorgactiviteiten dan psychotherapie
kunnen een beter aanbod zijn. … Kortom, in dit dossier is de afgelopen jaren
het debat over de indicatiestelling te weinig aan bod gekomen.
We vinden ook dat in het voorontwerp de wetenschappelijke
wortels van de psychotherapie in de psychologie en de psychiatrie worden
genegeerd door voor te stellen om de eindverantwoordelijkheid van de opleiding enkel
in handen van de verenigingen te geven. Het is toch evident om voor een
specialisatie die hoge kwaliteit vereist, de academische onderwijsinstellingen
een essentiële rol te laten spelen. We hebben de indruk dat de wetgever zich
dreigt te laten leiden door de belangen en overtuigingen van bepaalde opleiders
en opleidingsinstituten, terwijl toetsbare kwaliteitseisen de leidraad behoren
te zijn.
Ten slotte, wil de BFP benadrukken dat zij een goede
regeling voor de toekomst wenst. Uiteraard zijn er voldoende
overgangsmaatregelen nodig voor diegenen die op een bepaald ogenblik niet
zouden beantwoorden aan wettelijke criteria. Wie in de toekomst een keuze maakt,
zal evenwel duidelijk weten via welk traject men zich moet voorbereiden op de
specifieke beroepsactiviteit die men voor ogen heeft.
De BFP steunt het huidige voorontwerp niet, maar hoopt door
enkele nieuwe voorstellen te doen bij te dragen tot een uitweg uit de huidige
impasse.