Hoorzitting in de Commissie voor
de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing
19 maart 2003
Dhr Claude Missiaen, Directeur Faculteit voor Mens
en Samenleving
Situering:
Ik ben klinisch psycholoog, psychotherapeut en directeur van de Faculteit voor Mens en Samenleving in Turnhout, een vormingsinstelling die reeds meer dan 30 jaar psychotherapeuten opleidt. Ik wil graag uw aandacht vragen voor onze stelllingname tav het wetsontwerp omtrent de reglementering van de uitoefening van de psychotherapie.
De opleidingen die onze instelling aanbiedt situeren zich
binnen één van de vier erkende hoofdstromingen waar in het wetsontwerp naar
verwezen wordt, nl. het cliëntgerichte en experiëntiële psychotherapeutisch
referentiekader. In concreto gaat het over de Opleiding Cliëntgerichte
Psychotherapie en de Opleiding Gestaltpsychotherapie. Het aantal personen dat
we in die jaren opgeleid hebben bedraagt een kleine 200, waarvan iets meer dan
de helft universitair vooropgeleiden in de menswetenschappen, en iets minder
dan de helft A1-vooropgeleiden in de menswetenschappen. Uiteraard gaat het hier
over zeer intensieve opleidingen die plaats vinden in kleine groepen van
maximum 14 cursisten. Momenteel lopen de opleidingen over vier jaren (deeltijds
uiteraard, want de deelnemers staan ondertussen ook in het werkveld van de
psychotherapie), en het aantal contacturen (dwz opleidingsuren die direct
geleid worden door één of meerdere opleiders) overschrijdt ruimschoots de 500
uur die in het wetsontwerp wordt vooropgesteld. Er zijn op dit ogenblik een
veertigtal mensen in opleiding in ons instituut. De genoemde opleidingen zijn
sinds vele jaren erkend door de respectieve beroepsverenigingen, de Vlaamse
Vereniging voor Cliëntgerichte Psychotherapie en de NVAGT, de Nederlands Vlaamse Associatie voor
Gestalttherapie en Gestalttheorie. De NVAGT diende trouwens recent een eigen
standpunt in bij de commissie dat zeer nauw aansluit bij wat ik hier kom brengen.
Bovendien heb ik uit hoofde van mijn functie de voorbije jaren uitvoerig
overleg gepleegd met een aantal ernstige opleidingsinstituten en verenigingen
uit de experiëntiële sector. Het Instituut voor Communicatie in Kortrijk
bijvoorbeeld zit helemaal op onze lijn. Als ik ook deze mensen in rekening
breng bij mijn standpuntbepaling vandaag, dan meen ik dat ik hier een standpunt
vertegenwoordig dat gedragen wordt door een brede groep van vele honderden
opgeleide psychotherapeuten en van tientallen psychotherapie-opleiders.
In die zin menen we dat we in deze kwestie een belangrijke speler op het bord zijn.
Ik heb niet vaak de neiging om mij te gaan verdedigen - verdediging is trouwens absoluut geen therapeutische grondhouding, dialoog lijkt mij veel interessanter - maar ik zie mij in deze discussie toch verplicht dit af en toe te doen.
Ik wens hier uitdrukkelijk afstand te nemen van de emotionele en soms demagogische manifesten en petitie-acties die de mailboxen van vele van mijn collega’s en van mijzelf geteisterd hebben. De manier waarop deze hetze gevoerd is, getuigt niet van collegialiteit, niet van objectiviteit, niet van representativiteit, en zeker niet van zorg voor kwaliteit. Hier zijn duidelijk andere belangen in het spel dan de kwaliteit van de psychotherapie.
1. De kansen in dit
wetsontwerp
Ons standpunt tav het wetsontwerp betreffende de
reglementering van de psychotherapie is duidelijk: We menen dat in dit wetsontwerp
wel degelijk een aantal kansen voor de sector vervat liggen. We steunen
het uitgangspunt van de overheid om orde te scheppen in de wereld van de
psychotherapie en om hierin meer kwaliteit te garanderen. We zijn erg overtuigd
van de noodzaak om klaarheid te scheppen in het ‘overwoekerde bos’. In de
voorliggende wetteksten zien we vele passages die wel degelijk de kwaliteit van
de psychotherapie en de psychotherapeut verder kunnen helpen bewaken. We menen
ook dat het tijd wordt dat de psychotherapeut, die zich in zijn praktijk vaak
geconfronteerd ziet met complexe situaties, recht heeft op maatschappelijke
erkenning en wettelijke bescherming van zijn beroep.
Ongetwijfeld
wordt hier ook de cliënt beter van. De cliënt heeft immers recht op een kwaliteitsvolle hulpverlening.
De omkadering die in het wetsontwerp
voorgesteld wordt, lijkt ons voldoende garanties te bieden voor het autonoom optreden van de psychotherapeut
temidden van de andere gezondheidszorgberoepen. We distanciëren ons ook hier
van de emotionele kreten als zou de psychotherapeut bedreigd worden met
medicalisering, en verlaagd worden tot het knechtje van de arts. We waarderen
het dat - op wettelijke basis - voor de psychotherapeut een plaats voorzien
wordt nààst - en niet onder - de arts, in complementariteit. Het is voor het
eerst dat de beroepsgroep van psychotherapeuten hierin (vanuit de overheid) op
zijn waarde geschat wordt. O.i. zijn in de tekst voldoende garanties
ingeschreven voor de de-medicalisering van de gezondheidszorgberoepen. We denken
dat dit een kans is die de sector niet mag laten liggen.
Wat betreft
het financiële plaatje van dit wetsontwerp: de financiering van de
psychotherapie door terugbetaling via RIZIV-gelden is een oude droom. De
geschiedenis en de praktijk van alledag leren ons dat we deze droom moeten
blijven koesteren, en ons tegelijk moeten realiseren dat de uitvoering daarvan
niet voor vandaag is. Het lijkt ons niet opportuun om dit wetsontwerp omtrent
de psychotherapie te blokkeren omwille van deze financiële RIZIV-problematiek.
We hopen wel dat in een volgend stadium aan deze terechte wens kan tegemoet
gekomen worden.
De
voorbereiding en bespreking van dit wetsontwerp is o.i. zeer grondig gebeurd en
wel degelijk in overleg met de sector.
Het is pertinent onwaar te beweren dat dit wetsontwerp ‘nog snel door het
parlement gejaagd zal worden’ zonder dat er een maatschappelijk debat geweest
zou zijn. Dit vinden we geen eerlijke voorstelling van zaken. Het overleg is
trouwens al begonnen onder minister Colla. De bal was toen aan het rollen
gegaan naar aanleiding van de affaire Dutroux. Wie beweert van dit
maatschappelijk debat niet op de hoogte te zijn, behoort m.i. niet tot de
sector.
Het is
trouwens onze indruk dat er in dit debat en in de uitwerking van de wettekst achteraf
wel degelijk rekening gehouden is met een aantal realistische wensen en eisen
van de sector. We weten uit ervaring met andere sectoren dat het zelfs in een
democratie niet evident is dat er zoveel aandacht besteed wordt aan wat er in
de sector zelf leeft.
De keuze
voor de vier
psychotherapie-referentiekaders lijkt ons ten zeerste gerechtvaardigd. Deze
modellen hebben hun degelijkheid bewezen en zijn wetenschappelijk stevig
onderbouwd. Andere modellen die na verloop van tijd eveneens op een ernstige
wijze deze kwaliteiten kunnen aantonen, lijken ons op termijn niet uitgesloten.
Het vertrekpunt van deze vier basisoriëntaties is voor wie de
psychotherapiesector kent volkomen legitiem. Als het het de bedoeling van de
wetgever is om mogelijke charlatans uit te sluiten, dan kan die niet anders dan
modellen erkennen die hun deugdelijkheid reeds bewezen hebben.
Wat betreft
het profiel van kandidaten in de
opleidingen psychotherapie zijn we voorstander om de instroom van kandidaten voor de psychotherapie-opleidingen te
regelen. Daar zijn de ernstige opleidingsinstituten trouwens al jaren mee
bezig. De vraag lijkt ons te zijn of het pakket van 13 vakken op universitair
niveau niet erg hoog gemikt is. Ons lijkt het zinvoller om de instroom van de
A1-diploma’s te beperken tot enkele diploma’s uit de menswetenschappen en voor
deze groep het ‘universitair jaar’ minder zwaar te maken. Voor wie niet uit de
richting menswetenschappen komt, zouden de 13 vakken dan wel kunnen gelden.
Onontbeerlijk
voor ons is een ernstige screening op persoonlijkheidseigenschappen en
vaardigheden van de kandidaat-opleideling. We zijn ervan overtuigd dat
intellectuele kennis belangrijk is, een psychotherapeut moet uiteraard
voldoende wetenschappelijk geschoold zijn,
maar de factor persoonlijkheid is o.i. evenzeer van cruciaal belang voor
een degelijke psychotherapiebeoefening. Daar vinden we in deze tekst niets over
terug.
Naast onze
voorkeur naar een strengere selectie (alleen de menswetenschappen uit de
A1-opleidingen en een persoonlijke screening) pleiten wij voor een vorm
van permanente
bijscholing nà de psychotherapie-opleiding. Ons inziens geeft dat meer
garanties voor de kwaliteit van de psychotherapeut dan een eenzijdige klemtoon
op de vooropleiding. Het kadert ook binnen het maatschappelijk stilaan
aanvaarde concept van levenslang en levensbreed leren. Allicht is dit een punt
waar de – nog op te richten - Nationale Raad voor Psychotherapie zich zal
moeten over beraden.
2. We hebben ook zorgen rond dit wetsontwerp
Zorgen hebben we wél en vooral rond de concrete invulling van de
psychotherapie-opleidingen. Dit is voor ons een heikel punt. De
organisatie, de structuur en de inbedding ervan worden grotendeels
doorgeschoven naar de Nationale Raad voor Psychotherapie. Het gaat hier over
vragen als: binnen welke structuur, binnen welk departement worden erkende
opleidingen georganiseerd? Welke financiering van opleidingsinstituten wordt er
voorzien ?enzovoort... We begrijpen dat het hier een samenspel (of beter:
niet-samenspel) betreft tussen het federaal niveau en het niveau van de
gemeenschappen, maar dat kan onze onrust niet wegnemen.
In dit
wetsontwerp vinden we heel weinig garanties dat de kwaliteit, de organisatie en
de inbedding van een opleiding in de psychotherapie voldoende bewaakt zullen
worden. Het minimale aantal contacturen van 500 lijkt ons bovendien erg laag te
zijn voor een intensieve en kwaliteitsvolle opleiding in de psychotherapie. We
durven hopen dat de Nationale Raad voor Psychotherapie een constructief en
krachtig orgaan wordt. Dààrmee staat of valt de verdere uitwerking en de mate
van succesvol zijn van dit wetsontwerp.
We pleiten
er sterk voor om de gerenommeerde opleidingsinstituten die hun waarde reeds
aangetoond hebben en dat nog elke dag blijven doen, te betrekken in de verdere
uitwerking van kwaliteitscriteria en erkenning van psychotherapie-opleidingen.
Hierin biedt de Nationale Raad voor Psychotherapie hopelijk voldoende
mogelijkheden.
Niet alle
psychotherapie-opleidingen worden gegeven aan universiteiten, en de vraag naar
financiering of subsidiëring van instituten die ‘niet ingebed’ zijn is voor
vele actoren op het veld een prangende vraag. Een aantal van dergelijke
instituten worden nu gedeeltelijk gesubsidieerd door het Ministerie van
Cultuur, departement Volksontwikkeling. Het is historisch zo gegroeid dat deze
instituten voor een onderdeel van hun activiteiten opleidingen in de
psychotherapie zijn gaan inrichten. Deze instituten worden nu rechtstreeks in
hun voortbestaan bedreigd door het nieuwe decreet op het ‘sociaal-cultureel
volwassenenwerk’. We pleiten ervoor dat de overheid
zorg zou opnemen voor de know how en de deskundigheid die in een aantal
ernstige opleidingsinstituten in de loop der jaren zijn ontwikkeld.
We steunen
uitdrukkelijk het voorliggende wetsontwerp betreffende de uitoefening van de
psychotherapie. We zien een aantal
kansen liggen om de sector van de psychotherapie op een professionele manier te
reglementeren. In die zin zeggen we onze steun toe aan dit wetsontwerp. Er
blijft wél onzekerheid rond de invulling, inbedding en financiering van de
psychotherapie-opleidingen. Hier vragen we dat de overheid gevestigde waarden
in psychotherapie-opleidingenland niet in de steek zou laten.
19 maart 2003
Claude Missiaen
Verdere gegevens over de spreker:
Klinisch psycholoog, psychotherapeut
Directeur Faculteit voor Mens en Samenleving, Turnhout
20 jaar ervaring als individueel- en groepspsychotherapeut
Hoofdopleider Opleiding Cliëntgerichte Psychotherapie Turnhout
Medewerker Opleiding Cliëntgerichte/Experiëntiële Psychotherapie aan de Katholieke
Universiteit van Leuven
Werkend lid en erkend supervisor van de Vlaamse Vereniging voor Cliëntgerichte
Psychotherapie
Redactielid Handboek Groepspsychotherapie
Erkend als
Certifying Focusing Coordinator van het Focusing Institute, New York
Statonsstraat 82
2300 Turnhout
Telefoon 014/41.53.98
Terug naar KlinPsy-dossier Statuut